Zwarte foto’s met een randje ironie









Roger Cremers groeide op met grenzen, mijnwerkers, straaljagers en de oorlog. Zijn jeugd weerspiegelt zich in zijn foto’s. Maar somber is hij niet: ‘Ik probeer de zwaarte te relativeren.’
Dit artikel wordt met je gedeeld door NVJ-lid Marjolein Slats. Ook lid worden?
In de Nieuwe Leliestraat, hartje Amsterdam, is Bingelrade niet ver weg. De geur van Roger Cremers’ geboortedorp is terug te vinden in de smalle benedenwoning, die als een schacht naar achteren loopt. In het donker betimmerde achterhuis bewaart de fotograaf relikwieën uit zijn jeugd. Tussen een tiental plastic madonna’s staat een modelvliegtuigje, een straaljager. Vlak erachter een langspeelplaat met blijmoedige gezichten van mijnwerkers, waarover een tekst is geschreven: ‘Witste nog, koempel…’. De achttien liedjes over het leven ondergronds weerklonken bijna dagelijks in huize Cremers. Roger kent ze allemaal uit het hoofd.
De fotojournalist legt de langspeelplaat op tafel. Heel even is het stil, het is zoeken naar de juiste woorden. ‘Dit is goud’, zegt hij. ‘De soundtrack van mijn jeugd.’ Zijn ogen draaien weg, een hand glijdt snel door zijn zwarte haar. ‘Als je doorgaat met vragen, dan komen ze. Tranen. Ja, ik voel me ermee verbonden, het is mijn milieu. Ik zie de kameraadschap. Het is een soort familie.’
Diezelfde kameraadschap ervaart Cremers ook in de Nieuwe Leliestraat. Daar is een verbond ontstaan van fotografen. Hijzelf werkt met Sander Veeneman op nummer 14, de buren op nummer 12 zijn drie andere fotografen met een journalistieke missie. ‘We zijn geen concurrenten, we zijn vrienden. Iedereen loopt bij elkaar binnen, we maken gebruik van elkaars diensten. We zijn als fotografen heel close.’ Net als mijnwerkers werken ze hard, worden ze slecht betaald, zijn ze zonder angst maar kennen ze wel een gevoel voor solidariteit. Cremers knikt: ‘Je gunt elkaar alles.’
Twee opa’s werkten in de mijnen. Zijn vader was treinmachinist. Kleine Roger groeide beschermd op in een boerendorpje bij Sittard, waar hij in de weilanden speelde en op varkens rondreed. De grens met Duitsland was nabij. ‘Vanaf een plateau kon je zo achter de grens kijken, naar het land van de voormalige vijand, de wereld in’, vertelt hij. Later verhuisde hij naar Ulestraten, bij Maastricht. In de buurt waren vliegvelden. Hij ging vaak kijken, vliegtuigen spotten. Hij speelde in oude Amerikaanse barakken. Als tiener registreerde hij de toestellen met een camera, het was meer verzameldrift dan gevoelvol fotograferen.
Zijn jeugd bepaalt zijn werk. Grenzen, oorlog, vliegtuigen en mijnbouw, het komt allemaal bij elkaar. Cremers hield van techniek en koos voor een studie vliegtuigbouwkunde. Tot zijn vader overleed. Als 20-jarige maakte hij een ommezwaai: hij koos voor zijn passie en de vrijheid, de fotografie. Journalistiek moest het zijn. In Limburg luisterde hij graag naar Radio 1, in Amsterdam staat de regionale omroep L1 vaak op. ‘Mijn ouders werkten en spaarden altijd voor later. Ik besefte: er is geen later: je moet het nu doen. Ik ruilde mijn broodtrommeltje in voor een fotocamera.’ Tijdens een opleiding aan de kunstacademie in Den Haag kreeg hij een stageplaats bij NRC Handelsblad. En bij de fotograaf Sander Veeneman. Beiden is hij trouw gebleven, en zij hem. Voor de krant maakt hij voornamelijk fotoportretten, met Veeneman deelt hij sinds 2001 de studio in Amsterdam.
De oorlog bracht hem prijzen. In 2009 won hij de eerste prijs bij de World Press Photo met een serie over toeristen in Auschwitz. Gekleed in vrijetijdskleding fotograferen ze elkaar voor het prikkeldraad. Oorlogsverleden als beleving. Cremers zocht ook mannen op die veldslagen bloedserieus naspelen, de re-enacters. En mannen op zoek naar verloren gewaande bemanningsleden in militaire vliegtuigen. Van Engeland en Normandië naar Polen en Stalingrad; de fotograaf bleef zoeken naar het waarom van de oorlog. En hij is nog niet klaar, ook al is er nu een expositie in het Amsterdams verzetsmuseum en een boek. ‘De oorlog stopt nooit. Nooit’, zegt hij beslist. ‘Ik kom er niet uit, oorlog is onbevattelijk. Ik ben net als die mannen die op zoek zijn, na al die jaren graven ze letterlijk naar vermisten. In Rusland heb ik het ze zien doen. Diep respect voor ze, ze hebben onze vrijheid mogelijk gemaakt. Ja, ik was fotograaf, maar ik kon niet op een steen blijven zitten en alleen maar toekijken. Mijn handen gingen ook in de aarde. Sta ik daar tussen die mannen…Dat pakt me wel. Wat doe ik daar? Ik probeer het te snappen.’
Zijn foto’s weerspiegelen zijn eigen verwarring. Wat is oorlog? Wat doet het met een mens? Fotografie is voor hem een middel om erachter te komen. Cremers antwoordt in de taal van de ironie. De luchtig geklede toeristen in Auschwitz roepen een ongemakkelijk glimlach op. ‘Zo’n foto zorgt voor een terugkoppeling’, probeert hij te verklaren. ‘Kut, ik zit hier om te lachen! En dan ga je pas echt kijken, dan opent zich een deurtje. Wat zie ik eigenlijk? Oorlog is een doffe ellende, maar het blijft abstract.’ De foto’s zijn als het leven van de fotograaf zelf: serieus, gevoelvol, met respect voor afkomst en verleden, vol van humor. Hij bedacht ooit een fotowedstrijd met de titel De Gouden Grijns, de leukste foto’s om te lachen. ‘Ik probeer de zwaarte te relativeren.’
De woorden respect, kameraadschap, solidariteit vallen vaak. Het vocabulaire van een arbeidersmilieu. Cremers heeft zich eraan weten te ontworstelen, zonder zijn afkomst te verloochenen. ‘Er was in Bingelrade één school. Al mijn klasgenootjes zitten nog in de regio. Ik in Amsterdam. Al twintig jaar mag ik voor NRC Handelsblad werken, ik heb de World Press Photo gewonnen. Heb het verder geschopt dan gedacht, die ene kans heb ik gepakt.’ Het maakt hem dankbaar, hij is iets verschuldigd. De vroegere sfeer van de mijnstreek, de dagelijkse zware arbeid, keert terug in zijn portretfoto’s van mijnwerkers. Hij zoekt ze op in Europa, Turkije, China en Zuid-Afrika. Stof en zweet moeten de gezichten tekenen. Net als bij de oorlogsveteranen gaat de betrokkenheid verder dan het plichtmatig fotograferen. Cremers daalt met hen af, de schachten in. In een waggelend liftje voelt hij zijn zwarte bloed stromen. ‘Die mannen om me heen raken me. Het is een soort verbroedering, je weet, ja, ik weet…’ De zin breekt halverwege af. ‘Verdomme, het heeft me weer te pakken.’
De fotograaf zou het liefst opstaan. Hij blijft aan tafel zitten. Zijn hoofd weet zich even geen raad, een hand woelt door zijn haar. ‘Verdomd’, zegt hij. ‘Nu lijk ik zelf een model. Je kunt zo een foto van me maken.’ Het zijn momenten die hij ook bij een ander zoekt, als hij achter de camera staat. Toch zou hij niet snel iemand zo ‘kwetsbaar en emotioneel naakt’ portretteren. Dat kan hij de ander niet aandoen. Eerder kiest hij voor kracht: ‘Daar is weer het respect dat ik voel. Het moet de juiste intentie hebben, een eerlijk beeld zijn. Er moet ook rust in zitten.’
Als fotograaf is hij geen harde regisseur, vindt hij, de gebeurtenissen spelen hun eigen, beslissende rol. Bij een portretsessie, maar ook bij meer journalistiek werk, de nieuwsfotografie. Het nieuws valt hem soms rauw op het dak, zoals vorig jaar in Parijs. Met zijn geliefde zat hij op vrijdagavond 13 november op een terrasje. Camera en computer had hij, zoals gewoonlijk bij uitstapjes, thuis gelaten. Een paar honderd meter verderop drongen terroristen een muziekzaal binnen. Geruchten gingen dat op meerdere plekken aanslagen waren gepleegd. Pas de volgende morgen gingen Cremers en zijn vriendin naar de Bataclan. Tussen dranghekken en tientallen benen van mediamensen en geëmotioneerde Parijzenaars zag hij doordrenkte proppen en sporen van bloed. Met zijn mobiele telefoon maakte hij stillevens. Hij won er dit jaar een prijs mee bij de Zilveren Camera.
Het overkwam hem eerder, realiseert hij zich. Cremers staat op, loopt naar het hoekje met memorabilia en trekt een oud album naar zich toe. Op de voorkant een cover van het Duitse blad Bunte, met bewogen beelden van een dramatisch ongeluk. Dan slaat hij het album open en bladert tussen krantenknipsels, tot zijn vingers bij een paar kleurenfoto’s eindigen. Een vuurbal en wolken boven een menigte, vage maar dreigende beelden. ‘Die heb ik gemaakt’, zegt hij. ‘Vliegbasis Ramstein in Duitsland, niet ver over de grens, 1988. Een Italiaanse straaljager veroorzaakt een ramp, met zeventig doden. Ik was erbij, als 16-jarige jongen, en maakte deze nooit gepubliceerde foto’s.’
Vliegtuigen, de grens, Duitsland, een camera, nieuws. Het moeten zijn eerste journalistieke foto’s zijn, toch? ‘Verdomd, fotojournalist, het zat is er heel vroeg in’, klinkt het verbaasd. ‘Nu je het zegt. Voor het eerst dat ik het me realiseer.’
Roger Cremers, 1972, Bingelrade.
Opleiding:
Vliegtuigbouwkunde, Haarlem en Academie voor Beeldende Kunst, Den Haag.
Opdrachtgevers:
NRC Handelsblad, De Groene Amsterdammer.
Prijzen:
2009 World Press Photo 1ste prijs Arts & Entertainment.
2002 Zilveren Camera 3de prijs sport.
2015 Zilveren Camera 3de prijs Buitenlandse nieuws series.
Boek en expositie:
Van 22 april t/m 25 september is in het Verzetsmuseum onder de titel ‘World War Two Today’ werk van Roger Cremers te zien over jongere generaties in Europa die manieren zoeken om het oorlogsverleden levend te houden. Een gelijknamig fotoboek, met voorwoord van Arnon Grunberg, verschijnt rond de opening bij uitgeverij Lecturis, 35 euro.
Praat mee