Met de poten in het commerciële bluswater

Het dedain waarmee journalisten kijken naar de commerciële kant van de journalistiek is Arne van der Wal vreemd. ‘Als we geen commercieel redactioneel werk naast ons journalistieke werk doen, kan Follow the Money niet bestaan.’
Het was een gedenkwaardige avond, die 21e maart 2013 in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag. Onder de fonkelende kroonluchters parelde de champagne en schuimde het bier. De fine fleur van de journalistiek feliciteerde zichzelf met de jaarlijkse uitreiking van de vakprijs De Tegel. Het was feest. Het bruiste.
Voor Follow the Money was de uitreiking een hoogtepunt in zijn nog jonge bestaan. We wonnen de Tegel in de categorie ‘Achtergrond’ voor het in de Volkskrant gepubliceerde artikel ‘Derivatendrama’, dat was geschreven door onze jonge collega Jesse Frederik en medeoprichter Eric Smit. Die avond namen we de loftuitingen op die journalistieke prestatie gretig in ontvangst. We vertelden hoe hard er aan was gewerkt, hoeveel tijd we er in hadden gestoken en hoe bijzonder het eigenlijk was dat een klein clubje als FTM er in slaagde om spraakmakende onderzoeksverhalen te maken. Ik denk dat al onze medewerkers, een bonte verzameling stagiairs, college dropouts, beginnende journalisten en een enkele gesjeesde jurist met een journalistiek hart, op dat moment trots waren op de nogal onconventionele organisatie die FTM is.
Voor mij zat er nog een extra dimensie aan. Ik was niet alleen trots op de erkenning van journalistieke vakbroeders, maar ook op de manier waarop we dergelijke journalistieke producties kunnen maken. Namelijk door diep met de poten in het bluswater te staan. Het commerciële bluswater, wel te verstaan.
Het is een cliché, maar daarom niet minder waar: onderzoeksjournalistiek vreet tijd. Waar een blogger binnen een paar minuten een geinige foto van een kat die op Hitler lijkt of een nodeloos kwetsend stukkie op het web kwakt en daarmee honderdduizenden pageviews scoort, vergt het type journalistiek dat FTM bedrijft een geduld dat zelfs de vroomste monnik tot profane verwensingen richting de Schepper zou hebben verleid. Ploegen door gaapverwekkende jaarverslagen, oeverloze gesprekken met bronnen die achteraf totaal onbetrouwbaar blijken te zijn, noem maar op. Tijd is geld. Ook, of liever juist, voor een jong journalistiek bedrijf.
Wat later die avond raakte ik in gesprek met een oud-collega die al jaren in loondienst is van een grote landelijke courant. Ik vertelde trots dat we bij FTM niet alleen Tegel-waardige artikelen maken, maar ook commerciële opdrachten verrichten. Zoals het produceren van een jaarverslag voor ICT-bedrijf Detron, advertorials, complete redactionele bijlages, onderzoek et cetera. Ik was in de veronderstelling dat hij als ervaren rot wel begreep dat onderzoeksjournalistiek buiten de comfortzone van een vast dienstverband financieel te weinig oplevert om van te kunnen leven. Zonder die bron van inkomsten was de kans dat we ons prijswinnende verhaal hadden kunnen maken klein geweest. Wellicht was het complexe verhaal achter het lot van de Brabantse slibverwerker dan nooit verteld.
Tot mijn verrassing volgde op mijn ontboezeming geen begrip, maar een verontwaardigde schrobbering. Hoe we ons als journalistiek bedrijf daartoe konden verlagen? Dit kon écht niet. Eerst dacht ik nog dat deze collega een grapje maakte, maar hij bleek serieus. Tijdens de treinreis naar huis moest ik ineens denken aan mijn eerste stappen in de journalistiek. Als scholier werkte ik in de redactie van het ‘kritiese’ stadsmagazine De Struner in Harlingen, waar ik ben opgegroeid. De eerste nummers waren gefinancierd met een schenking van een gulle gever en de onbezoldigde inzet van de redactieleden. Verder dreef het blad volledig op lezersinkomsten. Commerciële uitingen in de vorm van ‘kapitalistiese’ advertenties werden als een bedreiging van de journalistieke onafhankelijkheid gezien en derhalve hooghartig geweerd. Na een handvol nummers moest publicatie van het blad halverwege een nieuwe editie worden gestaakt. Het geld was op. De verhalen die we al hadden gemaakt zouden nooit worden gelezen.
Het dedain waarmee veel journalisten kijken naar de commerciële kant van de journalistiek is mij sindsdien vreemd. Ik verbaas me er regelmatig over hoe weinig inzicht de beroepsgroep eigenlijk heeft in de kosten-en batenstructuur van zijn eigen vak. Het komt mij voor als de spreekwoordelijke dekstoel aan boord van de S.S. Titanic. Iedereen ziet de ijsbergen opdoemen, maar de passagiers hebben geen besef van de eigen financiële diepgang. Dat het onderwaterschip afstevent op het niet-zichtbare deel van de naderende ijsberg lijkt hen volledig te ontgaan.
De reactie van Mark Deuze, hoogleraar Journalistiek aan de UvA, op het badinerende verslag van zijn oratie dat op De Nieuwe Reporter werd gepubliceerd, is mij dan ook uit het hart gegrepen. ‘Dat we journalistieke onafhankelijkheid louter associëren met beroepseer en daarmee elke vorm van commercieel denken c.q. ondernemerschap afdoen als bedreiging daarvan is onrealistisch en onverantwoordelijk – daarmee graaf je nu juist het graf van de kwaliteitsjournalistiek’, aldus Deuze. Rake woorden. Hoe je ook over Deuzes ideeën ten aanzien van vernieuwing van het journalistieke vak denkt, zijn pleidooi om beter na te denken over journalistiek ondernemerschap verdient het te worden uitgehakt in een Tegel. Ook hoogleraar Jeroen Smit hamert dat aspect van het vak er bij zijn Groningse studenten in. De journalistiek kan zich nu eenmaal niet onttrekken aan economische wetmatigheden, hoezeer sommigen dat ook wensen te geloven. Waarmee ik niet wil zeggen dat ik de inherente spanning tussen commercie en journalistiek niet zie of ervaar. Dat die twee met elkaar kunnen botsen, is een ‘no brainer’. De vraag is hoe je daarmee omgaat, wat je wel en niet doet. Waar je de lijn trekt.
FTM bestaat nu ruim drie jaar. Eric Smit en ik hebben honderdduizenden euro’s in ons bedrijf gestoken. En dat niet alleen met ‘sweat equity’, maar ook met de keiharde euro’s die we in de commerciële markt hebben verdiend. Daarmee hebben we het onderzoek gefinancierd dat nodig was voor de artikelen en programma’s die we hebben gemaakt voor verschillende opdrachtgevers en onze site FTM.nl. Helaas is de opbrengst van dat journalistieke werk in de meeste gevallen niet kostendekkend. En dan zijn er ook de praktische zaken die bij het opbouwen van een bedrijf komen, zoals de gasrekening. We zijn zuinig, tot op het gierige af. In onze redactieruimte Het Nieuwsatelier staat de thermostaat altijd een paar graden te laag. Als de WC verstopt raakt, bellen we niet een loodgieter, maar steken eerst zelf de arm in de pot.
De werkelijkheid is simpel: als we geen commercieel redactioneel werk naast ons journalistieke werk hadden gedaan, had FTM niet meer bestaan. Om als idealist te overleven moet je ook realist zijn. In de afgelopen drie jaar hebben we ervaren hoe moeilijk het is om een bestendig verdienmodel voor onderzoeksjournalistiek te ontwikkelen. In die tijd sneuvelden niet alleen enkele van onze klanten, zoals De Pers en Miljonair, maar zijn ook grote titels met hun freelance tarieven verwikkeld in een ‘race to the bottom’. Intussen proberen we de inherente spanning tussen het werk waarvoor we om onze redactionele expertise worden ingehuurd en ons eigen journalistieke onderzoek te ondervangen door transparant te zijn. Zo vermelden we op onze site de opdrachtgevers waarvoor we werken.
En hoe zit het dan met die subsidie?, hoor ik u roepen. De 180.000 euro (de helft is een lening) die we van het Stimuleringsfonds hebben ontvangen heeft ons op weg geholpen. Maar we zijn er nog niet. We zijn er best trots op dat FTM in tegenstelling tot veel andere ‘steuntrekkers’ nog wél bestaat en dat we de lening terug gaan betalen. En intussen bouwen we verder aan ons bedrijf. Binnenkort zetten we daarvoor een nieuwe stap. U hoort van ons.
Arne van der Wal (1963)
Is medeoprichter van Follow the Money.
Hiervoor was hij onder meer hoofdredacteur van FEM
Business en de Quote Specials (o.m. Quote 500) en
Quotenet.nl
Praat mee