Volgens Piet Bakker zijn er twee soorten prijzen

Volgende week worden De Tegels weer uitgereikt, de prijzen voor de beste journalistieke producties van Nederland. Reden voor Piet Bakker om eens in de wereld van de prijzen te duiken.
Zelf kreeg ik nooit een prijs. Als pleister op de wonde mocht ik wel in jury’s zitten, prijzen uitreiken en winnaars toespreken: NL Awards, NNP-prijs, OLON-prijzen, VOJN en de SvJ-prijs. De echte hoofdprijs, in de jury van de Tegel of De Loep, ging dan weer aan m’n neus voorbij.
Een overzicht van de VVOJ van een aantal jaren geleden bevatte 64 journalistieke prijzen, van Aranea tot en met de Toner, de Nipkow-schijf, de Televizierring en de Reissmicrofoon stonden er niet eens bij. Een recenter Wikipedia-overzicht verwees naar 32 (vaak weer andere) prijzen. Bij de Tegel, de Loep en NL Awards gaat het om meerdere categorieën (en dus meer prijzen). De geldprijzen kunnen oplopen tot 10.000 euro of meer.
Er zijn twee soorten prijzen. De A-categorie die iedereen wil winnen, innen en op het dressoir zetten: een Tegel, Loep of Gouden NL-Award. En de sneue winkeldochters, in het leven geroepen door organisaties die met een prijs de publiciteit zoeken. Daar kan je maar beter niet in de kroeg over opscheppen: de ‘New Cosmetic Surgery Journalism’ prijs, de Golf Persprijs of de Eva Meillo Prijs (publicaties over het functioneren en werking van het Openbaar Ministerie). Mijn advies: als het boven de 1.000 euro is, ophalen en nooit meer over praten, als het een oorkonde is, de prijs lekker laten schieten.
De A-categorie heeft wel een ander probleem: die worden veelal door de usual suspects gewonnen. Win je een Loep of word je Journalist van het Jaar, dan maak je een goede kans op een Tegel. Een overzicht van de uitgereikte Tegels van de afgelopen twaalf jaar toonde aan dat zes media (VPRO, Volkskrant, NOS, NRC, NTR en VN) samen goed waren voor ruim 50 procent van het totaal uitgereikte prijzen. Samen met BNNVARA, KRO NCRV en Trouw komen ze tot 63 procent van de prijzen.
Bij de laatste Loep was het weer zover: Nieuwsuur (NOS), Volkskrant en Trouw. En die gaan ook weer scoren bij de Tegel. Usual suspects, een incrowd, ‘drie keer de Volkskrant’… hoe komt dat er is er wat aan te doen?
1. Geen ‘blinde’ test
In tegenstelling tot een wijnproeverij is een juryberaad over een journalistieke productie geen blinde test: je weet precies waar het is gepubliceerd en wie het heeft gemaakt. En vaak is de jury ook al op de hoogte van de publiciteit die de productie heeft opgeleverd. Dat telt allemaal mee bij het oordeel. Maar dat zou dus niet moeten: het gaat om de productie zelf. Het probleem is eigenlijk onoplosbaar, de enige tegenkracht is de jury zelf die de context (wie, waar) zo veel mogelijk buiten de beraadslagingen moet houden.
2. De jury
Jury’s die nauwelijks veranderen zijn geen goed idee. Een maximale periode van drie jaar wordt al vaak toegepast en dat is ook nodig om nieuw bloed, nieuwe inzichten en nieuwe discussies te krijgen. Coöptatie (dat de jury zichzelf aanvult) is dan weer niet zo’n goed idee: dan krijg je toch weer meer van hetzelfde. De winnaars van de vorige editie opnemen (Brusseprijs, NL-Awards) werkt een frisse kijk ook niet in de hand. De ‘oude’ winnaar heeft ongetwijfeld een voorkeur voor producties die op zijn of haar prijskoe lijken.
3. Publieksprijzen
Die gaan dus niet naar goede journalistieke producties maar naar media – vaak grote media – die het best hun achterban kunnen mobiliseren. Stoppen daarmee.
4. Impact
Een dubieus criterium. Of een minister valt of een wethouder moet aftreden kan wel het gevolg zijn van een journalistieke productie, maar de productie zelf moet beoordeeld worden. Bij de categorie ‘impact’ wordt ook verwezen naar de maatschappelijke impact van het onderwerp van de productie. Dat is een curieuze toepassing, of een gebeurtenis (dus niet de journalistieke productie zelf) impact heeft, zou geen enkele rol moeten spelen.
5. Groot = beter?
De huidige praktijk bevooroordeelt media met grote budgetten. Veel prijzen gaan naar teams van journalisten, bureauredacteuren, developers en cameramensen. Dat gebeurde bij de Molenbeek-productie, de NOS-vloggers en de multimedia-productie van NRC over de stroomuitval in 2017. Allemaal producties die terecht een prijs kregen, maar weinig media kunnen zo’n team op de been brengen. Het gevolg is ook dat landelijke media sneller een prijs krijgen dan regionale of lokale. Prijzen in ‘categorieën’ media of in ‘budgetten’ zijn alternatieven.
6. Is de winnaar de norm?
De praktijk bij De Tegel bewijst dat er een soort norm is ontstaan waarbij sommige media meer gelijk zijn dan anderen. Dat kan omdat ze beste producties maken maar het kan natuurlijk ook een langzaam groeiende praktijk zijn. Mij viel op hoe zelden het reglement tevoorschijn werd gehaald: waarom moet iemand eigenlijk een prijs krijgen?
7. Helemaal afschaffen?
We zouden ook kunnen stoppen met inzenden, jureren en uitreiken. De hoeveelheid prijzen in een sector hebben een rechtstreeks verband met het minderwaardigheidscomplex binnen de sector. Hoe meer prijzen, hoe minder tevreden we over onszelf zijn. De echte prijs wordt dagelijks door de lezer, de kijker en de luisteraar uitgereikt nietwaar? Maar ja, De Tegel is natuurlijk wel een leuk feestje… en je kan er op de redactie echt nog wel mee aankomen…
Piet Bakker is oud-lector Crossmedia & Journalistiek aan de Hogeschool Utrecht.
Praat mee
1 reactie
J.C. Roodenburg, 18 april 2019, 12:10
Piet Bakker komt deels tegemoet aan mijn voortdurende boodschap dat voor journalisten enorm veel prijzen te verdienen zijn. Ik heb, net zoals Piet, trouwens nooit een prijs gewonnen. Ik zat trouwens ook niet in een jury. Behalve misschien voor de Havenman van het Jaar die vóór 2010 nog door de Rotterdamse Havenpersclub Kyoto, waar k penningmeester was, werd gekozen. Dat was in de tijd dat prijzen nog iets voorstelden. Tegenwoordig is de Havenman van het Jaar in een heuse stichting ondergebracht met sponsors. Dat is dus ook een feit dat mij tegen de borst stuit. Misschien daarom eens voor Villa Media op een rijtje te zetten wie de journalistieke prijzen allemaal krijgen en wie de (commerciële) sponsors zijn. Dat was bij de vroegere De Journalist ieder jaar een behoorlijk item. Ik ben nog opgevoed met de belangrijkste prijs, die voor de dagbladjournalistiek. Ik meen mij nog te herinneren dat er toen nog slechts één prijs daarnaast bestond: die van de tandartsenorganisatie voor journalistieke prestaties. We deden daar in het journalistieke wereldje nogal laatdunkend over.