‘Voor de redactie van Pauw was ik te genuanceerd’

Ooit was hij veel in de media als voorman van de Jonge Socialisten, nu weten journalisten hem te vinden omdat hij verstand heeft van radicaliserende jongeren. Waarom kijken journalisten niet beter naar het verhaal waarmee IS hen naar Syrië lokt, vraagt Omar Ramadan, directeur van Radar, adviesbureau voor sociale vraagstukken, zich af.
Vooraf mailt Omar Ramadan: ‘Ik ben niet enorm kritisch over de berichtgeving rondom radicalisering, maar er zijn zeker lessen te trekken.’ Het moge duidelijk zijn: Ramadan is een man van de nuance. Tijdens het gesprek maakt hij kritische kanttekeningen, maar haast zich er steeds bij te zeggen dat hij over het algemeen vindt dat de Nederlandse media gedegen berichten over radicalisering, Syrië-gangers en Islamitische Staat.
‘Het gaat in de media veel over polarisatie in de samenleving. Terecht, want dat is ook een serieus probleem, het is niet meer dan logisch dat daar aandacht aan wordt besteed. Ik kom weinig onjuistheden tegen.’
En de chocoladeletters in De Telegraaf dan, die volgens criticasters van de grootste krant de Nederlandse angst voor aanslagen in eigen land onnodig in de hand zou werken? ‘Eerlijk gezegd ben ik het daar nauwelijks mee eens’, zegt Ramadan. ‘Ze hadden bijvoorbeeld een interview met een oud-MIVD’er die waarschuwde voor aanslagen op stations. Die man zegt dat, dus dat kun je de krant niet verwijten. Het zijn nieuwswaardige uitspraken. Natuurlijk zul je over hetzelfde nieuwsfeit een andere kop in De Telegraaf aantreffen dan in Trouw, maar dat weet de gemiddelde lezer toch wel?’
Ondanks zijn eigen positieve ervaringen met journalisten komt Ramadan in zijn dagelijkse adviespraktijk aardig wat mensen tegen die sceptisch staan tegenover journalisten. ‘Ik werk veel voor gemeentes en andere overheden. De meeste beleidsmedewerkers die daar zitten denken dat als ze een rapport op hun bureau laten slingeren en er komt een journalist voorbij, dat die journalist dat rapport meteen mee grist om het in de krant te zetten. En als er dan iets over hun terrein wordt geschreven, zijn ze beledigd dat het niet helemaal conform de nuances is die ze zelf in hun beleidsstukken noteren. Bij beleidsmakers heeft de journalist echt een imagoprobleem.’
Boze moslim
Liever dan over de chocoladeletters van De Telegraaf heeft Ramadan het over subtielere patronen, die zich over het algemeen onttrekken aan het oog van de mediaconsument. Zo werd hij onlangs gebeld door het tv-programma Pauw, met de vraag of hij eventueel wilde komen praten over de maatregelen die het kabinet had aangekondigd om radicalisering tegen te gaan. ‘Ik vertelde de redacteur hoe ik over het onderwerp dacht. Dat ik zeker niet tegen repressie ben, want jongeren die terugkeren uit Syrië en geweld dreigen te gebruiken, moet je keihard aanpakken.
Maar zonder preventie kun je repressieve maatregelen nemen wat je wilt, maar dan is het dweilen met de kraan open. Dat was zo ongeveer mijn verhaal. De respons die ik vervolgens van de redacteur kreeg, was dat het allemaal te genuanceerd was wat ik vertelde. En dus kozen ze een andere gast. In mijn eigen woorden: volgens mij waren ze gewoon op zoek naar een boze moslim. Nou die zijn er genoeg te vinden. Nu ben ik de laatste die vindt dat je geen boze moslims aan het woord moet laten, alleen zou ik dat niet altijd doen. Dat zet je moslims wel heel erg als gekkies neer en wordt het probleem bovendien nogal zwart-wit belicht.’
Met het Radio 1 programma De Nieuws BV heeft Ramadan betere ervaringen. ‘Ik ben daar nu een keer of drie geweest en heb toch wel het gevoel dat ik daar mijn verhaal goed kwijt kon – ondanks het feit dat het een vergelijkbare talkshowachtige setting is als bij Pauw. Ook met het NOS Journaal heb ik goede ervaringen, hoewel de tijd daar nóg beperkter is.’
Makkelijk samengevat
Een ander punt dat Ramadan wil maken, is dat hij vindt dat de media zich niet voldoende verdiepen in IS. ‘Het is complexe materie, dus ik snap dat je niet altijd alle kanten van de zaak kunt belichten. Maar niet zelden wordt het allemaal wel heel makkelijk samengevat. De berichtgeving over IS is daar een goed voorbeeld van. Ze worden neergezet als een terreurgroep die barbaarse dingen doen. Helemaal waar natuurlijk, maar kijk ook eens naar het verhaal waarmee IS jongeren naar Irak en Syrië lokt. Ze vertellen jongeren bijvoorbeeld dat Assad een dictator is die bestreden moet worden en dat ze daarom naar Syrië moeten komen.
Maar kijk je naar de feiten, dan zie je dat IS helemaal niet tegen Assad strijdt, ze gaan het gevecht met Assad juist uit de weg. IS is in feite gewoon uit op macht, ze vermoorden religieuze minderheden en schieten door in hun radicalisering. Van hun wervingsverhaal klopt dus niet zoveel, maar daar lees ik weinig over. Het klinkt misschien raar, maar eigenlijk nemen de media IS niet voldoende serieus. Vergelijk het eens met de kritische houding waarmee de journalistiek de oorlog van George Bush in Irak benaderde, hoe lang er werd doorgespit totdat duidelijk werd dat Saddam Hoessein helemaal geen massavernietigingswapens had.
Zo zou IS ook benaderd moeten worden. Niet alleen doe je daarmee meer recht aan wat er in het Midden-Oosten gebeurt, het zou jongeren – en zeker hun familie – beïnvloeden die overwegen naar Syrië af te reizen.’
Naast beter onderzoek naar de ware motieven van IS zouden journalisten ook meer aandacht moeten besteden aan eerstelijnswerkers in Nederland, vindt Ramadan. ‘Wij trainen onder anderen leerkrachten, welzijnswerkers en wijkagenten om radicalisering te herkennen bij jongeren. Die mensen zie ik te weinig terug in de media, terwijl wetenschappers, politici en beleidsmakers wel veelvuldig aan het woord komen. Die zijn misschien wat eloquenter en makkelijker toegankelijk dan de toch overwegend mediaschuwe mensen uit de praktijk, maar ze hebben wél een verhaal dat ertoe doet. Laat hen dat vertellen.’
Landsgrenzen
Jongeren die radicaliseren trekken zich weinig tot niets aan van landsgrenzen. De Nederlandse en Vlaamse jihadisten in Syrië en Irak vormen in feite één groep, betoogt Ramadan. En de man die een aanslag pleegde op het Joods Museum in Brussel kwam uit Frankrijk. Maar journalisten houden wel halt bij de eigen landsgrens, vindt Ramadan. ‘Er valt veel van andere landen te leren. Duitsland is bijvoorbeeld heel goed in antiradicaliseringsprogramma’s, maar daar hebben de Nederlandse media nauwelijks aandacht voor.
“Ja, dat is Duitsland”, zeggen ze dan. Ik denk dat het ermee te maken heeft dat het op dit moment niet al te populair is om kwesties te bekijken door een Europese bril. Europa is gewoon niet zo populair, maar we hebben wel degelijk te maken met een Europees probleem.’
Tegelijk constateert Ramadan dat er met weinig trots over de Nederlandse aanpak wordt bericht. ‘Wij hebben duizenden eerstelijnswerkers getraind, het is een aanpak die ons in andere Europese landen een goed track record heeft bezorgd. Vreemd toch, dat wij Nederlanders niet trots zijn op de Nederlandse aanpak?’
Maar nogmaals, Ramadan is allerminst negatief of cynisch over het functioneren van de Nederlandse media. ‘Ik heb bijvoorbeeld veel bewondering voor mensen als Janny Groen van de Volkskrant. Al sinds de Hofstadgroep schrijft ze over onderwerpen als integratie en radicalisering. Ze heeft al jarenlang uitstekende contacten en dat is knap.’
Tot slot heeft Ramadan een pluim in petto voor Blendle. ‘Dat vind ik echt een verrijking van het Nederlandse medialandschap. Nu kun je over één onderwerp alles lezen wat erover gepubliceerd wordt zonder dat je alle kranten hoeft te kopen.’
NOS-app
Omar Ramadan (Limburgse moeder, Egyptische vader en niet-belijdend moslim) maakte voor het eerst kennis met de media toen hij eind jaren ‘90 voorzitter was van de Jonge Socialisten in de PvdA. ‘Toen zocht ik de media veel op, had ik een boodschap die ik wilde uitdragen. Nu werk ik als adviseur in de coulissen en is het aan mijn klanten, waaronder gemeenten en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, om te communiceren over de resultaten van ons werk. Maar de laatste tijd word ik steeds vaker door journalisten benaderd als een radicaliseringsexpert in het algemeen. Dat heeft denk ik ook met mijn tot de verbeelding sprekende naam te maken, haha.’
Vindt Ramadan dat er veel verschil is tussen eind jaren ‘90 en nu? ‘Toen deed ik een radio- of tv-interview en dat was het. Nu doe je een interview en zie je dat vaak via verschillende kanalen terugkomen. Laatst werkte ik mee aan een reportage voor het Radio 1 Journaal van de NOS. Na afloop maakte de verslaggever nog even snel een fotootje voor de app en schreef er een kort stukje bij. Het grappige was dat ik achteraf veel meer reacties op de app kreeg dan op het interview dat daadwerkelijk was uitgezonden op de radio.’
Praat mee