Taaltip: tetheren, tetherde, getetherd

Er is net weer een nieuwe iPhone op de markt. Op internet wordt gediscussieerd of je daar wel mee kunt en mag tetheren. Dat blijkt te betekenen: je iPhone als modem gebruiken om op je laptop te internetten. Aan de werkwoordsuitgang van tetheren is al te zien dat zo'n uit het Engels geleend werkwoord meteen vernederlandst wordt. Dat geldt ook voor de hele vervoeging. Tetheren wordt net zo vervoegd als tetteren: het is jij/hij tethert en ik heb getetherd.