‘Syrië doodde journaliste Marie Colvin gericht’

Een naar Europa gevluchte voormalige veiligheidsofficier in het Syrische leger claimt dat journaliste Marie Colvin in 2012 een bewust doelwit was in een raketaanval waarbij zij en de Franse fotograaf Remi Ochlik omkwamen. Dat blijkt uit rechtbankdocumenten die openbaar zijn geworden.
Colvin, die correspondente was voor de Sunday Times, schreef kritisch over de rol van president Assad in de oorlog in Syrië. Volgens de onder ede geuite verklaringen van de officier, enkel bekend onder de schuilnaam Ulysses, zijn journalisten die het regime niet bevielen bewust tot doelwit gemaakt. Journalisten moesten worden ontvoerd of gedood.
De officier werkte indertijd in Homs, waar Colvin en Ochlik omkwamen. In 2012 verdween ook de Amerikaanse fotograaf Austin Tice, waarvan wordt gedacht dat die door de Syrische regering is ontvoerd. Er is sinds zijn verdwijning niets meer van Tice vernomen.
Twee jaar terug hebben nabestaanden van Colvin de Syrische regering aangeklaagd voor haar dood. Het geïmproviseerde mediacentrum in Baba Amr - een buitenwijk van Homs - zou volgens de aanklacht doelbewust zijn beschoten nadat duidelijk was dat Colvin aanwezig was: ze had kort daarvoor haar satelliettelefoon gebruikt.
Syrië heeft nooit op de rechtszaak gereageerd. President Assad stelde in een interview in 2016 dat Colvin haar lot aan zichzelf te danken had. Ze zou het land illegaal zijn binnengekomen en zich met terroristen hebben omringd, aldus Assad.
Uit de rechtbankdocumenten en de verklaring onder ede blijkt onder meer frustratie van Syrische regeringstroepen met de aanwezigheid van journalisten en camera’s in het strijdgebied. De Washington Post en New York Times werden als ‘terreurkranten’ weggezet en een hoog regeringslid zou hebben verzucht dat Baba Amr “in tien minuten kon worden weggevaagd als er niet zoveel videocamera’s waren”. Meer bij The Center for Justice & Accountability
Praat mee