Pers moet in gesprek met allochtone jongeren

Nee, ‘de media’ krijgen niet de schuld. Maar een groeiende groep allochtone jongeren keert zich tegen de vrije pers. Tijd voor een goed gesprek.
De vrije pers is de bloedsomloop van onze open samenleving. Gedragen door vele honderden onafhankelijke journalisten, zorgen de media ervoor dat belangrijke verhalen naar buiten komen, tegendraadse meningen een weg naar het publiek vinden en ongemakkelijke, maar noodzakelijke vragen gesteld worden. Iedereen die in vrijheid leeft zou daarvoor grote dankbaarheid moeten opbrengen.
Stilzwijgend voltrekt zich echter een zorgelijke ontwikkeling onder grote groepen allochtone jongeren. Met name islamitische jongeren, maar ook andere groepen allochtone jongeren voelen zich zodanig in een hoek gezet dat zij afhaken bij onze open samenleving en zich keren tegen haar verworvenheden – waaronder de vrije pers. De weerzin is voelbaar onder jongeren die wij in klassen en in onze omgeving spreken.
Als peer educator maak ik deel uit van een netwerk van 900 studenten die in het hele land actief zijn op scholen om thema’s bespreekbaar te maken die in de (culturele) taboesfeer liggen of politiek gevoelig zijn, zoals homohaat, islamofobie en antisemitisme. Als jonge studenten met een gedeeld referentiekader met leerlingen (omdat we maar iets ouder zijn, uit dezelfde wijken komen, etc), gaan we de dialoog en waar nodig ook de confrontatie aan met leerlingen die opgroeien met een (eenzijdig) wereldbeeld dat ver af staat van dat van een groot deel van de samenleving.
Als peer educators hebben we vaak als eerste door welke trends en ontwikkelingen onder jongeren spelen. Wij constateren dat de spanningen in de klas hoog oplopen sinds de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo. Docenten weten zich vaak geen raad met reacties en opvattingen van leerlingen, leerlingen voelen zich hierop onbegrepen.
Docenten botsen bijvoorbeeld op extreme opvattingen over de legitimatie van IS, de complottheorie dat de Mosad en CIA achter de aanslagen zitten tot aan kritische vragen van leerlingen over waarom een klein aantal doden in Parijs meer aandacht krijgt dan het grote aantal doden in Gaza vorige zomer.
Ook in onze eigen kring wordt het ons steeds moeilijker gemaakt als we vertellen dat we samen met joodse, islamitische en homoseksuele jongeren de klas ingaan. Onze persoonlijke omgeving erkent het werk dat wij doen niet vanzelfsprekend en reageert soms met vooroordelen, cynische reacties en angst.
Joodse studenten worden regelmatig voor gek verklaard dat zij voor een klas gaan staan met leerlingen die daadwerkelijk geloven dat joden met hoorntjes geboren worden, ze zouden beter naar Israël kunnen verhuizen. En waarom zou je als homo in hemelsnaam verworvenheden proberen uit te leggen die de generatie voor jou al heeft bedongen? Moslimjongeren krijgen vaak de vraag waarom zij hun nek uitsteken voor een samenleving die hen toch niet accepteert als volwaardige burger.
De media spelen een centrale rol, zij worden in veel kringen gezien als bolwerk dat onder het mom van persvrijheid desinteresse en vooroordelen ruim baan geeft. Nee, ‘de media’ geef ik niet de schuld van de verhardende verhoudingen in de klas. Wat speelt is dat de jongeren die wij spreken totaal geen idee hebben van hoe journalistiek en beeldvorming werken in onze vrije samenleving.
Ze zoeken hun verklaringen in, islamofobe, zionistische of andere complotten. Let wel, dan hebben we het niet over het handjevol jongeren dat radicaliseert en daadwerkelijk overweegt af te reizen naar het kalifaat. We hebben het over de grote, stille groep daaronder, die ontworteld raakt van de huidige samenleving. Om een beeld te geven: als ik door de wijk in Rotterdam loop waar ik zelf ben opgegroeid, spreek ik met veel jongeren die zich weggezet voelen als potentiële crimineel, terrorist of gewoon als onbekwaam.
Dan heb ik het niet over een handjevol jongeren dat er zo over denkt, maar de grote meerderheid. En ik durf te beweren dat dit geldt voor het overgrote deel van de volkswijken waar veel allochtone jongeren opgroeien. Veel van deze jongeren beschouwen de media als de vijand, met als gevolg dat een grote groep lezers en nieuwsconsumenten van de toekomst afhaakt. Deze groepen jongeren vinden een Nederlandse kwaliteitskrant of het NOS journaal niet alleen onaantrekkelijk, zij herkennen zich niet in de reguliere media en keren zich tot buitenlandse nieuwsberichten die verspreid worden via social media en volgens hen weergeven hoe de wereld echt in elkaar zit.
De Nederlandse media zijn voor veel van hen de vijand. Nieuws dat hen aangrijpt, zoals gewonde Palestijnse kinderen en de drie vermoorde moslimjongeren in de VS, zijn in hun ogen niet belangrijk genoeg voor Westerse media, omdat het hier om moslims gaat. Bovendien vinden zij dat door stigmatisering in de media hen een eerlijke kans in de samenleving ontnomen wordt. Waarom zou je dan nog geloven in de waarde van de vrije pers in een democratische samenleving?
Deze jongeren zien in de dagelijkse berichtgeving voortdurend bevestiging dat ‘de media’ tegen hen zijn. De verslaggevers die ze toespreken zijn meestal blank en autochtoon. De wijken waarin ze wonen worden vaak als problematische broeinesten van radicalisering geportretteerd. Veel jongeren die ik spreek ergeren zich mateloos aan berichtgeving over de Schilderswijk tijdens de demonstraties vorig jaar zomer, die hen maar blijven achtervolgen. Deze jongeren zien het nut er niet meer van in om dit beeld recht te zetten in de media en hun verhaal te doen. ‘De media’ zorgen voor eenzijdige beelden. Dat leidt tot frustratie en boosheid – woede die zich in sommige gevallen richt tegen journalisten die zich met camera en microfoon in bijvoorbeeld de Schilderswijk begeven.
Dat zijn uitwassen, maar die komen voort uit een groeiende groep afhakers. Het is van groot belang dat deze groep jongeren erbij blijft. Dat begint met kennis, inzicht en begrip. Bijvoorbeeld door in de klas gesprekken te voeren met journalisten over de mechanismen van de journalistiek. Zodat jongeren leren door de complottheorieën heen te kijken. Zodat ze zelf inzien dat ook zij zelf invloed kunnen hebben op hoe media over hen berichten. En zodat –geen overbodige luxe – ook journalisten inzicht krijgen in de belevingswereld van een moeilijk te bereiken groep middelbare scholieren.
Persvrijheid vereist onderhoud. We mogen niet accepteren dat een hele generatie jongeren ontwortelt en zich afkeert van onze open samenleving en haar bloedsomloop.
Maryam El-Rahmouni is medewerker van Diversion, bureau voor maatschappelijke innovatie.
Maryam EL-Rahmouni (29) volgde een studie Nederlands Recht, afstudeerrichting Master Privaatrecht aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ze is programmamaker en peer educator bij Diversion. Ze stond voor klas met o.a. het project ‘Tweede Wereldoorlog in Perspectief’. Samen met een joodse peer educator geeft ze les over de Tweede Wereldoorlog en het Midden- Oosten conflict op scholen waar dit doorgaans een lastig onderwerp is. Verder was ze actief in het project ‘Gelijk=Gelijk?’ waar ze samen met een joodse en homoseksuele peer educator religieuze, culturele en seksuele diversiteit bespreekbaar maakt op basisscholen.
Daarnaast is EL-Rahmouni als vrijwilliger actief als sociaal juridisch dienstverlener.
Praat mee
1 reactie
sneirra@hotmail.com, 30 juli 2015, 16:23
De media kan beter beginnen met het aantrekken van “allochtone” journalisten zodat allochtone jongeren kunnen identificeren met de makers van het nieuws. In de klas gesprekken voeren met jongeren door blanke, autochtone journalisten bevestigd alleen maar het beeld dat de media hun eigen, ongenuanceerde beeld niet westerlingen door de strot probeert de duwen. De journalistiek moet pluriform en multicultureel. Dat zou een goed begin zijn.