‘Mister Gelderlander’: een leven lang politieke journalistiek
NECROLOGIE Een vlijmscherpe aanval op de pulppers na de dood van prinses Diana. Kritische kanttekeningen bij het geflirt van VVD-leider Bolkestein met extreemrechts gedachtegoed. Een hartstochtelijke oproep aan premier/partijleider Kok om de toekomst van land en partij nog eens opnieuw te schetsen, maar nu met minder meel in de mond. Zomaar drie onderwerpen uit de laatste jaargang van ‘BinnensKamers’, decennialang de veelgelezen politieke rubriek van de vandaag overleden parlementair journalist Max de Bok (83).
Talloze malen, als toenmalig Audet-collega, mocht ik getuige zijn van de totstandkoming van zijn journalistieke pareltjes, steevast bij een klassiek muziekje uit een oude transistor. De jury van de Anne Vondelingprijs deed in 1984 een serieuze poging om wat zij ‘het geheim van Max de Bok’ noemde, te ontrafelen. Zij signaleerde ‘onweerlegbare objectiviteit’ en een ‘evenwichtige presentatie van de in het geding zijnde argumenten’, maar bovenal ‘een grote afstandelijkheid, die bij nader inzien ook weer niet te groot is’.
,,Elke lezer van De Bok merkt dat er terdege iemand aan het woord is met eigen opvattingen. Ondanks de distantie ruik je welke kant hij op wil (…) Daardoor kan hij binnen de lezerskring van zijn rubriek politieke conversaties en debatten stimuleren op basis van argumenten zonder dat hij daarbij zelf een onherkenbare afwezige is.” Max zelf had minder woorden nodig. ,,Neutraliteit is lafheid”, zo liet hij optekenen bij zijn afscheid. ,,In mijn rubriek probeerde ik de feiten zo objectief mogelijk te beoordelen. Maar ook altijd zo dat de lezers wisten waar ik stond.”
Max maakte in zijn lange periode aan het Binnenhof grote veranderingen mee: de ‘democratisering’ van de contacten met politici, de ontzuiling. Zijn eerste formatie was die van het kabinet-Beel, Kerst 1958. Max zelf tekende schitterend op hoe hij blauwbekkend van de kou op strategische plekken kruimels informatie stond te vergaren bij gezagsdragers die de nog stevig partijgebonden pers nauwelijks een woord waardig achtten, en hoe anders dat 15 jaar later was toen zij in een drankovergoten sfeer zelf mee formeerde aan het ‘eerste’ (omdat ooit ook dat tweede er nog komt) kabinet-Den Uyl. Max moet daar volop aan hebben meegedaan, messcherp en betrokken als hij altijd was.
In een paar interviews rond zijn afscheid, eerst van de krant, later van Nieuwspoort, schreef hij zijn maatschappelijke engagement zelf toe aan het brute ontslag van zijn vader, bedrijfsleider bij chocoladefabrikant Kwatta in Breda. Dat zou zelfs diens dood hebben bespoedigd. Maar of die brandstof de toen nog jonge Max een leven lang politiek draaiend heeft gehouden? Zeker, hij had een groot rechtvaardigheidsgevoel, maar zoals wel meer roemruchte collega’s die er al jaren niet meer zijn – Willem Breedveld, Kees Lunshof, Frits van der Poel, om er maar een paar te noemen – was hij simpelweg ook ongeneeslijk verslaafd aan het Binnenhof.
,,Politiek is mensenwerk, en daardoor blijvend boeiend”, was zijn eigen verklaring. Max daagde uit, ging met iedereen in discussie – op de radio in het wekelijkse journalistenforum, in de gouden tijden in ‘zijn’ Nieuwspoort ook met ministers en andere politieke hoofdrolspelers, maar – kenmerkend voor hem - de ander altijd wel in zijn of haar waarde latend. Met zijn nadrukkelijke aanwezigheid zette hij in Den Haag niet alleen zijn eigen krant, maar de hele regionale pers op de kaart.
,,Dat was mijn opdracht, ‘mister Gelderlander’ zijn”, zo vertelde hij nog maar een paar weken geleden, sterk vermagerd. In de niets ontziende strijd met zijn katholieke Volkskrantcollega Joop Lücker was Max het geheime wapen van toenmalig Gelderlander-hoofdredacteur Louis Frequin. Met een onderbreking van drie jaar (voor de Persunie in Brussel, 1966-1969) zou hij zijn hele professionele leven in Den Haag blijven, vechtend voor gelijkberechtiging van de regionale pers – hij was de eerste parlementair redacteur uit de regio die de Anne Vondelingprijs kreeg, en de eerste die het tot voorzitter van de parlementaire pers schopte – maar ook voor belangen van een aanzienlijk hogere orde.
Want al die jaren deed Max zich in woord en geschrift ook kennen als een vurig en ongeconditioneerd verdediger van een serieuze uitoefening van ons vak en van de parlementaire democratie, omdat een land zonder ten prooi valt aan alles wat je niet wilt.
‘Correct, op de inhoud gericht en zeer betrokken’, aldus Wim Kok, die Max eerst als vakbondsleider en pas later als journalist leerde kennen. ‘Een groot vakman’, aldus ook het oordeel van Bolkestein. Beide leiders (toen nog) waren in 1995 spreker op het afscheidssymposium van Max, dat in twee woorden – afstand en engagement – zijn hele professionele leven samenvatte. En daarmee een groot deel van zijn leven tout court. Alle functies die hij bekleedde - tweemaal NVJ-voorzitter, steeds op de bres voor betere arbeidsomstandigheden; voorzitter van de parlementaire pers, van de vrienden van het persmuseum en van Nieuwspoort, dat op zijn verzoek bij hoge uitzondering nu even dienst doet als uitvaartcentrum – vloeiden direct voort uit zijn gedreven uitoefening van het vak.
Max was al aan zijn tiende kabinet toe toen ik hem in 1980 leerde kennen. Twee jaar later, toen hij voor de tweede keer NVJ-voorzitter werd en dus wat minder op de krant zou zijn, introduceerde hij me bij PvdA-leider Joop den Uyl, die de bevriende pers regelmatig op zijn werkkamer ontving voor een bijpraatsessie. Max had, zeker in aanmerking genomen dat hij ‘maar’ voor De Gelderlander werkte, een ongekend Haags netwerk. Zo was een amicebriefje van CDA-fractieleider Bert de Vries aan CDA-premier Ruud Lubbers, een epistel dat normaal toch maar voor heel weinig ogen bestemd is, voor hem niet veilig.
De publicatie in De Gelderlander kostte CDA-staatssecretaris Gerrit Brokx de kop. Een beroep op zijn netwerk deed Max ook toen onze terminaal zieke werkster er na 40 jaar mee stopte: niemand minder dan toenmalig minister Jan de Koning kwam haar een inderhaast geregeld lintje uitreiken. Mien was overdonderd, maar sprak desondanks de rake woorden: ,,Meneer De Koning, bedankt! En bedankt u ook de Koningin?” Waarna Max op de aansluitende borrel de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog mocht gaan uitleggen dat van die 40 jaar er ook wel een paar zwart waren geweest.
Het is later weer goed gekomen, maar mijn overstap naar het AD – van een regionale naar een landelijke krant – was bijna hoogverraad. De jaren ervoor beschimpten we samen politici die zich alleen in verkiezingstijd even herinnerden dat de Audet-kranten samen een hogere oplage hadden dan menige landelijke krant. Zelfs zijn dankrede na de aanvaarding van de Anne Vondelingprijs gebruikte hij nog voor een stevige tirade aan het adres van de RVD en andere organen die bij de samenstelling van hun knipselkranten de regionale pers oversloegen. Max verdient een standbeeld voor de manier waarop hij in Den Haag haar emancipatie bevocht.
In zijn lange carrière is Max twee keer bijna hoofdredacteur geweest: eerst van zijn eigen Gelderlander, daarna van Audet-partner De Limburger. Twee keer stond hij bovenaan het voorkeurslijstje van de redactieraad, twee keer wees de directie hem af: te weinig afstand, te veel engagement. Het is bijna een grotere onderscheiding dan de ridderorde die hij in 1986 ook nog kreeg.
Op 22 april, op de verjaardag van zijn dochter en niet lang na de begrafenis van Ron Abram, ook oud-NVJ-voorzitter, kreeg Max zijn verdict, van dezelfde arts die eerder de oorzaak van zijn al maanden durende pijn over het hoofd zag. Nuchter: ,,Je kunt dan wel moeilijk doen, maar dat lost mijn probleem niet op.” Heel even mag het over zijn situatie gaan, daarna wel meteen weer over het vak, over Nieuwspoort, collega’s van vroeger, en hoe gaat het eigenlijk in Brussel? De dood van Max, oud-leermeester, groot politiek journalist en verdomd fijn mens, slaat een gapend gat.
Zie ook: Louis van de Geijn herdenkt Max de Bok op de site van de NVJ.
Praat mee