In memoriam Arie Kuiper (1934-2011)
Het mooiste compliment dat ik Arie Kuiper ooit hoorde uitspreken over een artikel van een collega luidde: ‘Stop dat stuk maar in je achterwerk, ik ga het niet lezen.’
We schrijven begin jaren ‘80, de tijd van de kruisrakettendiscussie. Ton Oostveen, redacteur van het weekblad De Tijd en verklaard tegenstander van de stationering van Cruise Missiles in Nederland, schrijft een recensie over een essaybundel waarin ‘haviken’ als J.L. Heldring en Renate Rubinstein bepleiten dat die Amerikaanse wapens er wél komen. Het wordt een vernietigende bespreking van het boek — inclusief de bijdrage daaraan van Arie Kuiper.
Oostveen, een gentleman, vraagt zijn hoofdredacteur of hij de recensie vóór publicatie wil bekijken. Nee dus. ‘Ik lees dat komende week in De Tijd’, lacht Kuiper. ‘En als het me niet bevalt, neem ik jou in een tegenstuk te grazen.
Onze lezers zijn mans genoeg om te beslissen wie gelijk heeft.’
Openheid en nieuwsgierigheid: vintage Arie Kuiper. Zijn weekblad opereerde in dat opzicht gedurfder dan Vrij Nederland en Elseviers Magazine, waar indertijd het dogma gold dat links respectievelijk rechts per definitie gelijk had. ‘Oogkleppenjournalistiek, oordeelde Kuiper. Onderzoek alles en behoud het goede, citeerde hij de bijbel wanneer hij je als beginnend journalist de kans gaf een premier te interviewen of drie weken door China liet reizen.
Kuiper (eerder o.a. verslaggever bij de katholieke krant Het Cen-trum en redacteur bij de voorloper van zijn weekblad, het dagblad De Tijd) verwierf bekendheid met evenwichtige buitenlandcommentaren, ook voor de KRO-radio/tv, die in de ogen van zijn eigen redactie menigmaal veel te pro-Washington waren. Scherpe analyses van de situatie in het Midden-Oosten riepen méér enthousiasme op. Hoe groot Kuipers liefde voor Israël ook was, hij toonde de moed meer en meer over te hellen naar het Palestijnse standpunt.
Lef had Kuiper ook toen hij een coverstory schreef over Hugo Brandt Corstius, op dat moment nog een pilaarheilige voor progressief Nederland. Nadat de VN-columnist voor de zoveelste keer iemand op de brandstapel had gezet (Buikhuisen, Ruding, enzovoorts), maakte Kuiper een profiel waarvoor hij een coverkreet koos die weinig ruimte liet voor misverstanden: ‘De gek Piet Grijs’. De hoon van de grachtengordel liet hem stoïcijns.
Drie maanden geleden sprak ik hem voor het laatst, in een trein. Kuiper had een zware ziekte overwonnen. Zonder schroom wees hij op zijn onderbuik: ‘Een stoma. Ik ben de dood nog eventjes te snel af geweest.’ We kregen het over een boek waaraan hij werkte, een verzameling persoonlijke beschouwingen over religie. Kuiper was in de loop der jaren gaan zweven in het luchtledige tussen God en de Koningin der Aarde, de pers. Niet toevallig kwam hij tot zijn beste journalistieke prestatie toen hij die twee wist te verenigen in ‘Een wijze ging voorbij’, de monumentale biografie die hij wijdde aan de joodse voorman en schrijver Abel Herzberg.
‘Het is raar’, zei hij terwijl we door het Groene Hart reden, ‘maar je kunt een halve eeuw buitenlandstukken schrijven zonder dat iemand je mist wanneer je stopt. Ik zal niet worden herinnerd als Arie Kuiper de commentator, maar als Arie Kuiper “de eminente biograaf”.’
Zijn schaterlach vulde de wagon.
Frénk van der Linden