Een journalistenbond die zichzelf opheft
Het grootste raadsel van de Nederlandse persgeschiedenis is en blijft de bijna geruisloze opheffing van de Nederlandse Journalistenkring (NJK) in november 1940. Ging heel de beroepsgroep, die onafhankelijkheid zo hoog in het vaandel schreef, dan zonder slag of stoot akkoord met de nationaal socialistische persorde?
De ledenvergadering van de NJK (voorloper van de NVJ) nam zelf de beslissing maar echt vrijwillig gebeurde dat natuurlijk niet. In augustus had de Duitse bezetter het Verbond van Nederlandse Journalisten (VNJ) opgericht om de ‘zelfnazificatie’ van de pers te bevorderen. Al dezelfde maand telde dat collaborerend verbond 300 leden en niet lang daarna 1500.
Het was natuurlijk mogelijk geweest om te wachten tot de Duitse bezetter de eigen vakorganisatie zou verbieden. Maar verzet was halverwege het eerste oorlogsjaar nog geen beproefd recept. Velen dachten dat het allemaal misschien wel meeviel. De bezetters gedroegen zich relatief netjes en mikten op accommodatie: Nederland, inclusief de pers, moest zich schikken.
Er was geen preventieve censuur, maar er werd alleen ingegrepen als iets de Duitsers echt niet zinde. Dan werd een boete of een tijdelijk verschijningsverbod opgelegd. Zolang men zich niet openlijk tegen de bezetter keerde kon alles gewoon doorgaan, leek het.
In Benien van Berkels biografie van Tobie Goedewaagen, secretaris-generaal van het nieuwe departement van volksvoorlichting en kunsten, wordt hieraan het argument toegevoegd dat de Duitse reorganisatie van het perswezen de eerste grote ingreep was in het Nederlandse bestel. Er bestond nog nauwelijks verzet en men wist nog niet waartoe dit alles zou leiden.
De biografie van Goedewaagen, in verzetskringen bekend als ‘Rotkar’, geeft een haarscherp beeld van de Werdegang van een collaborateur, die als wereldvreemd idealist begon en als landverrader eindigde. Een hoogleraar in de wijsbegeerte die zijn weg zocht tussen Kant en Hegel en gevangen raakte in de strikken van het nationaalsocialisme.
Maar anders dan zijn Duitse collega Martin Heidegger, op wiens verzoek hij tijdens de oorlog een voordracht hield in Freiburg, zat Goedewaagen van 1940 tot 1943 op een bestuurlijke post. Als secretaris-generaal speelde hij een hoofdrol in de gelijkschakeling van de pers en de kunstwereld. Hij deed dat uit volle overtuiging, omdat hij geloofde in een Groot-Germaans rijk, een nieuw Europa onder Duitse leiding. Hij was president van de Kultuurkamer en co auteur van het Persbesluit van 2 mei 1941 dat alleen Ariërs toeliet tot de journalistiek. Tijdens zomerkampen voor journalisten hield hij nationaal socialistische redevoeringen. En – niet te vergeten – hij zorgde voor betere arbeidsvoorwaarden voor wie meeging in de nieuwe richting.
Van Berkel noemt Goedewaagen een ‘cultuurracist’, die de joden verantwoordelijk stelde voor de verwording van de Europese beschaving. Geen kampbeul maar een studeerkamergeleerde die de Jodenvervolging een intellectuele rechtvaardiging gaf. De wrede uitwassen van de ‘culturele’ zuivering nam hij op de koop toe. Ook na zijn veroordeling en gevangenisstraf bleef hij die nationaal socialistische idealen trouw, tot zijn dood in 1980.
De filosofische drijfveren van Goedewaagen kunnen, net als de journalistieke achtergrond van Persgilde-leider Max Blokzijl, bij sommigen de indruk hebben gewekt dat de bezetter het beste voor had met de pers. Maar er moet bij gezegd worden dat iedereen die vanaf 1933 had opgelet beter kon weten. Ook de eerste daden van de bezetter lieten geen twijfel aan hun bedoelingen. Al op 15 mei 1940 werd het ANP overgenomen door de bezetter, waarbij de 23 joodse medewerkers op staande voet werden ontslagen. De socialistische krant Het Volk werd al op 20 juli 1940 geannexeerd.
Tegenover het misleidende getal van 1500 leden van het VNJ (waaronder veel ‘volksvoorlichters’) staan de 300 à 400 journalisten die, volgens pershistoricus René Vos, uitgerangeerd werden of zelf hun conclusies trokken. Ze namen of kregen ontslag, gingen met pensioen, weigerden lid te worden van het VNJ, vluchtten naar het buitenland (of bleven daar), pleegden zelfmoord, werden gegijzeld of gevangen genomen. Een kleine minderheid ging ondergronds verder met gevaar voor eigen leven. Zij lieten zich door ‘Rotkar’ geen rad voor de ogen draaien.
Van Berkel heeft een goed beeld gegeven van de wijsgerige gedachtespinsels en bestuurlijke wandaden van Tobie Goedewaagen. Maar dat mede dankzij diens ‘cultuurracisme’ 60 à 75 Nederlandse joodse journalisten uitgeschakeld en veelal vermoord werden, had wel meer nadruk mogen krijgen.
Benien van Berkel: Tobie Goedewaagen (1895-1980). Een onverbeterlijke nationaalsocialist. De Bezige Bij, ISBN 9789023476399, 480 pagina’s, € 29,90.
Praat mee