‘Verliezen is mooier dan winnen’








Klaas Jan van der Weij is al 25 jaar sport-fotograaf. Hij is een overlever en herkent de strijdlust van de sporter die zich een weg terug vecht. En die strijd moet mooi verpakt zijn, liefst met zo min mogelijk middelen. ‘Waarom haalt iemand het net niet? Die teleurstelling, dat spel, dat wil ik in beeld brengen.’
Twee maanden geleden stond Klaas Jan van der Weij op een donkere parkeerplaats in Gouda, toen hij hardop tegen zichzelf begon te praten. ‘Wat the fuck doe ik hier?’ De sportfotograaf keek naar het zwembad waar hij naar binnen moest voor een waterpolowedstrijd. Waterpolo, zwemmen? Hij bleef staan. ‘Dit wil ik niet meer.’ Klaas Jan kwam bij zinnen en liep de chloorlucht in. Diezelfde avond reed hij door naar Papendrecht. Korfbal bij PKC. Afgeladen sporthal, toch weer die spanning. De foto’s stonden de maandag erna in de Volkskrant.
Klaas Jan van der Weij fotografeert al sinds 1988 sport. De Ronde van Vlaanderen was zijn eerste grote wedstrijd. Daarna zag hij bijna alle sporten, van voetbal tot handboogschieten. Hij was bij de Olympische Spelen, wereldkampioenschappen voetbal en bij reguliere korfbalwedstrijden in Papendrecht. Alle weekeinden op pad. ‘Doorgaan, ik geef niet op’, zegt de ex-volleyballer en marathonloper in zijn woning in Amsterdam-Buitenveldert. Hij heeft misschien niet het talent van een topsporter, wel de concentratie en eerzucht. Hij plant zijn handen op tafel: ‘In mijn werk ga ik tot het gaatje. Ik heb mijn leven lang geknokt. Het is niet vanzelfsprekend dat ik hier ben.’
Hij vertelt terloops over zijn ongelukken, en zijn geboorte. Na veel teleurstellingen bracht moeder Klaas Jan ter wereld. Te klein. Hij overleefde de couveuse. Hij overleefde ook de brandwonden na het springen van een warme kruik. Jaren later brak hij zijn ruggenwervels na een mislukte parachutesprong, en overleefde. Bij de Olympische winterspelen van Lake Placid gleed hij van een skihelling, langs bomen en stenen, driehonderd meter naar beneden. Zijn lichaam was een wrak, alles gebroken. Een jaar lang kon hij niets. Maar hij leefde nog. En wilde met fotograferen stoppen, omdat er meer was. Toch kreeg de sport hem weer te pakken. Hij herkende de strijdlust van de sporter die terug moet komen.
Boven zijn bank in de woonkamer hangt een metersbrede foto van een trampolinespringer die tussen twee flatgebouwen een vrije val lijkt te maken. Raakt hij ooit de grond? Komt hij nog boven? ‘Vallen gebeurt in de sport vaker dan opstaan’, zegt Klaas Jan. ‘Verliezen vind ik interessanter dan winnen. Waarom haalt iemand het net niet? Waarom doet wielrenner Robert Geesink, toptalent, er zo onwijs veel voor en lukt het steeds niet? Die teleurstelling, dat spel wil ik in beeld brengen. Altijd de competitie.’
En de beweging, de anatomie van de spieren. Als gewezen fysiotherapeut heeft het lichaam hem zijn leven lang gefascineerd. Werkende spieren, beweging, inspanning, ontspanning, lichamen die het tegen elkaar opnemen en soms met elkaar vervlochten zijn, zoals bij rugby of worstelen. ‘Het begint met het fysieke, daarna komt het mentale. Dat maakt vaak het verschil tussen winst en verlies. In mijn foto’s moet je dat terug zien.’
De strijdlust moet mooi verpakt, liefst met zo min mogelijk middelen. ‘Ik isoleer mijn onderwerp’, legt hij uit. ‘Soms sta ik tussen honderden toeschouwers, maar op mijn foto zie je alleen de sporter. Iemand die in zijn eentje strijdt tegen de verschrikkelijke omstandigheden. Het is de kunst van het weglaten. Het mooiste is als het stilistische hoogtepunt samenvalt met het sportmoment, een val of de ontknoping in een wedstrijd. Ik sta zelden bij de finish.’
Hij voelt zichzelf een ‘beeldhouwer’, hij hakt delen van de werkelijkheid weg tot de essentie overblijft. Sport wordt bijna kunst, een foto met de signatuur van de man die door de lens keek. Van der Weij leerde al jong zo kijken, toen hij en zijn ouders vanuit hun woonplaats Emmen veelvuldig over de nieuwe Rijksweg helemaal naar Amsterdam reden. Terwijl vader en moeder de stad in gingen, leverden ze hun zoon af bij het Rijksmuseum. De jongen vergaapte zich hele dagen aan de schilderijen.
Een foto van Van der Weij is tussen honderden andere gemakkelijk te herkennen. Het is een beslissend moment van beweging binnen een paar lijnen. Hij doet geen moeite zich van al zijn collega’s te onderscheiden. De fotograaf: ‘Vroeger ging ik naar een plek waar niemand anders stond. Ik plande dat. Nu werk ik anders. Nu ga ik naar een plek waar mijn gevoel me heenbrengt. Naar een bocht in de weg waar ik een hobbel zie. Die kan een beslissende valpartij veroorzaken in een belangrijke bergetappe van de Tour de France. Mijn intuïtie heeft me mooie foto’s opgeleverd. Maar vaker zit ik ernaast. Ik sta wel eens drie uur voor niets te wachten.’
Wielrennen is zijn specialisme, de Tour de France zijn dierbaarste evenement. Een bijna onmogelijke opgave voor een eenling, vanwege de gekmakende logistiek. In drie weken tijd achtduizend kilometer rijden, van berg naar berg, van stad naar stad. Hotels en pasjes regelen, politiecontroles omzeilen, rennen en wachten, concentreren, haastig eten en weinig slapen. Alles voor dat ene moment. ‘De Tour heeft historie. Als ik daar werk heb ik altijd beelden van vroeger in mijn achterhoofd. Uitgeputte wielrenners met fietsbanden om hun nek.’
Bijna twintig keer is hij naar Frankrijk vertrokken. Ook dit jaar is hij er weer, dopingschandalen kunnen hem niet tegenhouden. ‘Ik fotografeer illusies’, zegt hij berustend. De bekentenis van Lance Armstrong en al die anderen hebben zijn liefde voor dit grootste sportevenement ter wereld niet aangetast. ‘Hoe denk je dat de eerste wielrenners in 1904 aan de finish zijn gekomen? Nou, net als hun collega’s ruim honderd jaar later. Alleen een enkeling heeft niet gebruikt.’
Zeker, hij vindt het jammer dat hij de ampullen en flesjes met verboden spullen niet heeft kunnen fotograferen. De versterkende middelen zijn deel van het sportverhaal. Als hij de kans krijgt, zal hij het doen. Dan fotografeert hij wat al die tijd ongezien bleef, ook al hangt hem verbanning door een wielerploeg boven het hoofd. ‘Ik doe wat ik nodig vind te doen. Zo zit ik in elkaar.’
Naar de Tour kijkt Klaas Jan uit, wat daarna volgt is onzeker. ‘Ik dreig het competitieve in de sport uit het oog te verliezen. Die relativering is gevaarlijk, ik moet ervoor waken dat ik scherp blijf.’
Hij wijst naar een grote camera balancerend op een sokkel van fotoboeken, in een hoek van de kamer. ‘Het is een Fuji, pas gekocht, met alle lenzen erbij. Ik droom ervan om naar Groenland te reizen en me op kunst te richten. Ik kan meer. Landschappen, mensen, ik weet het niet. Misschien helemaal geen sport.’ Hij leunt glimlachend achterover, zijn handen achter het hoofd. Dan landt hij weer op aarde: ‘Maar eerst dit weekeinde naar Eindhoven. Voor het NK zwemmen. Zwemmen, echt een mooie sport. Moeilijk, maar ik moet er iets aardigs van kunnen maken.’
Praat mee