Pleidooi Jan van Vegchel: Recht op een tegengeluid

Duitsland heeft het. België kent het. De Raad van Europa bepleit het. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens beschermt het. Maar in Nederland willen journalisten er vooralsnog niet van weten: een recht van antwoord. Jan van Vegchel pleit voor deze snelle, effectieve en simpele manier van recht doen.
Een recht van antwoord is het recht van burgers om te reageren op feitelijke berichtgeving waarin ze worden genoemd of te herleiden zijn, in hetzelfde medium, in hun eigen woorden, zonder onnodige vertraging en zonder kosten. Journalisten in Nederland lijken er nog niet voor te porren. Die afwerende houding is erg jammer. Niet alleen is het recht van antwoord juist in het huidige digitale tijdperk een gemakkelijk en effectief instrument om burgers de gelegenheid te geven om foutieve berichtgeving te corrigeren. Maar bovendien is het een prima middel om het vertrouwen in de media te herstellen. Het geeft de professionele journalistiek een instrument om zich te onderscheiden in het huidige sociale-mediarumoer.
Wie in de pers door onjuiste of onvolledige berichtgeving wordt weggezet, of dat gevoel heeft, kan nu langs vier wegen zijn gram te halen: de verantwoordelijke redacteur bellen, aankloppen bij een Ombudsman, een klacht indienen bij de Raad voor de Journalistiek of tenslotte naar de ‘gewone’ rechter stappen.
Hoewel iedere redacteur zal zeggen dat hij altijd een welwillend oor biedt aan verongelijkte kijkers, luisteraars of lezers, laten onderzoeken in binnen- en buitenland zien dat dit zelden leidt tot een correctie waar de klager blij van wordt. De burger is afhankelijk van de goedgunstigheid van de journalist en het bastion van het eigen gelijk wordt maar moeilijk verlaten. Ik was de afgelopen dertig jaar eerlijk gezegd niet anders.
Ook de drie andere wegen van correctie hebben hun hobbels en valkuilen. De Ombudsman, de Raad en de rechter doen allemaal goed werk. Ze vervullen zeker een nuttige functie, maar tegelijkertijd bieden ze geen van drieën de oplossing waar de klagende burger anno 2018 om vraagt: een snelle, effectieve en simpele manier om zijn verhaal te doen.
De procedures zijn ingewikkeld, kosten tijd en vragen geduld (en soms geld en juridische hulp), vooral ook omdat die instituten onvermijdelijk aan waarheidsvinding moeten doen. In de tussentijd blijft de fout staan.
In het geval van de Raad voor de Journalistiek leveren klachten ook geen afdwingbaar resultaat op. Bovendien betekent een gunstige uitkomst nog altijd dat een ander dan de klager uiteindelijk besluit over de inhoud van de correctie.
Per saldo neemt de gekrenkte burger zijn toevlucht tot andere wegen om zijn hart te luchten. Hij gooit zijn frustraties op Twitter of Facebook en keert zich helemaal af van de media want die ‘schrijven toch wat ze zelf vinden’. Dat dit een serieus probleem vormt moge duidelijk zijn. Het is lastig te kwantificeren, maar wie zijn oor te luister legt buiten de muren van de redactie, hoort veel ongenoegen. Weliswaar spreken de verschillende studies elkaar tegen, maar volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek behoort de pers ondertussen tot de minst vertrouwde maatschappelijke instituties. Zelfs ‘de politiek’, de Europese Unie en de banken scoren beter.
België en Duitsland
In aanvulling op de traditionele correctiemechanismen kennen België en Duitsland (en nog meer landen) een recht van antwoord. Hoewel het instrument in beide landen in de praktijk ook zo zijn eigen feilen kent, biedt het burgers een alternatief om feitelijke onjuistheden of onvolledigheden in de media gecorrigeerd te krijgen.
Invoering van dat recht in Nederland stuitte tot nu toe op verzet van de vaderlandse media. Het zou de professionele autonomie van de journalisten aantasten en bovendien nodeloos veel zendtijd en krantenmillimeters kosten. In het digitale tijdperk zijn die tegenwerpingen echter niet meer valide. Daarbovenop is de meerwaarde van een recht van antwoord met dank aan het internet juist evident, niet alleen voor de burgers die zich onjuist neergezet voelen, maar ook voor de professionele journalistiek.
Vandaar mijn pleidooi voor een recht van digitaal antwoord. Dat zou concreet moeten inhouden dat iedereen die in een publicatie die ook op internet verschijnt bij naam wordt genoemd of herleidbaar is, het betreffende medium zou moeten kunnen vragen, dan wel dwingen, om bij de publicatie van feiten over hem een linkje te plaatsen naar een site of uiting op sociale media waarop ‘het slachtoffer’ zijn kant van het verhaal vertelt. Idealiter zouden media dat als een service kunnen aanbieden, maar voor onwillige vakbroeders zou het recht als stok-achter-de-deur wettelijk afdwingbaar moeten zijn.
De voordelen zijn legio. Burgers die menen, al dan niet terecht, dat hen onrecht is aangedaan, krijgen de mogelijkheid om een tegengeluid te laten horen: snel, goedkoop en zonder veel gedoe. Ze kunnen daarbij hun eigen woorden kiezen en houden de regie over hun eigen reactie. Bovendien blijft die net zo lang vindbaar en opvraagbaar als het originele, ‘schadelijke’ bericht.
Tegelijkertijd levert het voor de journalist geen grote problemen op: het plaatsen van het linkje is geen moeite. Het kost geen zendtijd of andere redactionele ruimte. Het oorspronkelijke verhaal kan gewoon in stand blijven. De journalistieke autonomie blijft gehandhaafd. Mocht de reactie de regels van de wet of het fatsoen te buiten gaan dan kan de redactie met één druk op de delete-knop het linkje verwijderen.
Betere journalistiek
Dit recht van digitaal antwoord is niet alleen een handreiking aan de burger die zich onheus bejegend meent en zich door (hoofd)redactie, Ombudsman, Raad en rechter onvoldoende gehoord voelt, maar ook een hulpmiddel voor de ‘echte’ journalistiek. Door het onderwerp van de reportage of het achtergrondverhaal ruiterlijk de ruimte te geven voor weerwoord kan zij haar claim op waarheidsgetrouwe berichtgeving versterken. Een ‘unique selling point’ van de professionele journalistiek waarmee zij zich onderscheidt van alle neppers en amateurs krijgt daardoor meer glans. De verslaggeving zal er completer en soms wellicht ook beter op worden. Door zich kwetsbaar op te stellen laat het medium niet alleen zien dat zijn berichtgeving de toets der kritiek kan weerstaan, maar ook dat het de kijker, luisteraar, lezer en dus uiteindelijk betaler van al dat nieuws serieus neemt. Daar is nog nooit iemand slechter van geworden.
Terwijl er enige indicatie is dat het vertrouwen in de pers in Duitsland iets hoger ligt dan in Nederland (en België), is het natuurlijk veel te-kort-door-de-bocht om het recht van antwoord hiervoor zonder meer de credits te geven. Maar meerdere Duitse en Belgische hoofdredacteuren die ik heb bevraagd in mijn onderzoek, stellen dat het recht bijdraagt aan zorgvuldiger verslaggeving omdat journalisten weten dat de mensen over wie ze berichten zelf ook toegang hebben tot de media.
Zet dit recht van antwoord dan niet de deur open voor querulanten, aandachtzoekers en andere stoorzenders? Natuurlijk, als iedereen, die genoemd wordt, het recht heeft om op gedebiteerde feiten zijn visie te geven, krijgen daarmee ook lieden met minder nobele bedoelingen een podium, of in ieder geval een linkje daarnaartoe. Maar nog los van het feit dat notoire roeptoeters de weg naar de media meestal toch wel weten te vinden, laat de praktijk in Duitsland en België zien dat het met die toestroom wel meevalt. Bovendien zijn kijkers, lezers en luisteraars vandaag de dag mans genoeg om zelf na te denken en het publicitaire kaf van het journalistieke koren te scheiden. Mits de journalist bereid is ze alle benodigde informatie te geven. En niets achterhoudt. Daarom, geef de burger het recht van digitaal antwoord. Wat houdt de professionele media nog tegen?
Mr. Jan van Vegchel is juridisch adviseur, docent en voormalig journalist. Dit essay is gebaseerd op zijn masterscriptie (Universiteit van Amsterdam): ‘De revival van het recht van antwoord in het digitale tijdperk; invulling van de leemte tussen rechtspraak en Nederlandse media-zelfregulering?’
Praat mee