Katrien Gottlieb van 360: ‘Gewoon doordrammen’

Het oprichten en maken van een eigen blad is voor Katrien Gottlieb het mooiste wat er is. Over hoe het begon in 2011. en hoe het, vier jaar later, ondanks de enorme goodwill die 360 magazine heeft, toch een strijd blijft om te overleven. ‘Nooit geweten hoezeer elke abonnee er één is.’
Het was op een zaterdagochtend, ik weet het nog precies. Ik had een lange carrière in de journalistiek achter me en als het aan mij lag een nog langere in het vooruitzicht. Maar op dat moment werkte ik even voor een uitgeverij, Rothschild en Bach van Oscar van Gelderen.
Het hoorde bij mijn taak om de wereld rond te lezen in kranten en tijdschriften. Wie weet stuitte ik op een auteur die behalve een goed artikel eens een boek zou moeten proberen.
De opwinding die ik kende bij het lezen van een steengoed stuk bracht me die zaterdag op een idee. Hoe vaak zeggen we niet tegen elkaar: ‘Heb je dat gelezen?’ Want in de krant van gisteren staat niet alleen maar oud nieuws, maar ook veel dat vandaag nog belangrijk, mooi en goed is. Als het een buitenlandse krant is, wordt het nog spannender.
Niet iedereen leest over de grens en een artikel navertellen is ongeveer hetzelfde als een in het Duits slecht nagesynchroniseerd Italiaans cinematografisch meesterwerk.
Waarom al dat internationale, journalistieke talent geen tweede leven geven? Kwaliteit bestaat volop. Maar wie wist wat waar te vinden was?
Ik.
Met een web van scouts overal ter wereld – aan de jaren die ik corresponderend in Mexico woonde had ik veel internationale contacten overgehouden – kon een compendium ontstaan met de beste reportages uit alle continenten. Dat was het. Eureka.
Emile Fallaux, destijds hoofdredacteur van Vrij Nederland, wees me op het Franse weekblad Courrier International. Nooit van gehoord. Het bleek in 1990 te zijn opgericht tijdens de eerste Golfoorlog, en mede daardoor een instant succes. Hun formule was breder dan wat mij voor ogen stond, maar hun pay off ‘Le meilleur de la presse internationale’ deed mij een kaartje kopen voor de eerste de beste Thalys naar Parijs. In een café vlakbij de redactie, verkleedde ik me onhandig in een veel te klein toilet. Spijkerbroek uit, mantelpakje aan.
Had niet gehoeven.
Philippe Thureau D’Angin, sinds zestien jaar hoofdredacteur en uitgever van Courrier, is een aimabele typisch Franse intellectueel (sjofel gekleed). Hij ontving me in zijn werkkamer waar net twee stoelen en een bureau in pasten. Het was alsof hij mij verwachtte. De Messias die zijn journalistieke gedachtegoed ging verspreiden. En ik zou zijn Nederlandse apostel worden. Vier handen op één blad. Alsof mijn hoofd was volgeschonken met champagne verliet ik een dikke zes uur later het hoofdkwartier van wat wij later de CIA van de internationale journalistiek zouden noemen. Een exclusieve licentie brandde in mijn tas. Toen begon het.
De kruistocht die tot opstanding moest leiden. Iedereen vond het een briljant idee zolang het niet over (hun) geld ging. Of was het ‘the not invented here syndrome?’ De een na de andere ongelovige viel af in mijn jihad.
Enig fundamentalisme is mij niet vreemd. Als er vroeger thuis iemand iets niet voor elkaar kreeg, zei ik met mijn duim in mijn mond: ‘Gewoon doordrammen’. Het is een gevleugelde geworden. En het werkt (soms).
Uiteindelijk kreeg ik een voet tussen de deur bij NRC Handelsblad, toen nog onderdeel van PCM. Samen met voormalig directeur-uitgever Gert Jan Oelderik en marketingmanager Charles Lansu maakten we een eerste dummy. Het lezersonderzoek viel zo positief uit dat het ongeloofwaardig leek en financieel directeur Henriette Sperling de verwachtingen in de prognoses flink afzwakte. En dan nog zouden we in het derde jaar een vrolijke winst maken.
Contracten werden opgesteld. Handtekeningen geoefend.
Brak de bankencrisis uit. Alle kluizen gingen op slot bij het krantenbedrijf en de Nederlandse equivalent van Courrier International werd tot nader order on hold gezet. Tranen. Of was het een ‘blessing in disguise’?
NRC werd verkocht aan Egeria. Oelderik en Lansu stapten op en belden mij. Was ik nog altijd…? We maakten nieuwe plannen. De doorbraak was de toezegging van zakenman Bessel Kok, oud topman van Belgacom. Voor wie ik nog elke dag een schietgebedje prevel.
De rest is een geschiedenis van vier letterlijk ongelooflijke jaren.
Met journalist en oud-adjunct van Vrij Nederland Pieter van den Blink dronk ik in de voorbereiding ongeveer alle koffieplantages van Honduras leeg. Hij werd de gedroomde journalistieke partner en liason met Parijs. Onze missie was nieuws uit het buitenland te brengen, niet over het buitenland. Dat mission statement drukken we in iedere editie af. ‘We hebben niet de pretentie dat het wereldnieuws zich elke twee weken samen laat vatten, wel de ambitie relevante, originele en mooie verhalen bereikbaar te maken voor een Nederlandstalig publiek.’
Pieter en ik reisden weer af naar Parijs om op de redactievloer van Courrier dat unieke journalistieke proces van selectie, vertaling, compilatie en presentatie te aanschouwen en zelf in de vingers te krijgen. We ontdekten dat de redactievergaderingen volgens een vast maar raadselachtig patroon verliepen: elke deelredactie (Afrika, de Amerika’s, Europa enzovoort) voerde een betoog, waarna Thureau de vergadering sloot en zich onder het uitspreken van een monter ‘bon’ terugtrok in dat kamertje van hem. Vervolgens gebeurde er enkele dagen van alles en niets, en dan lag er weer een geramd goed nummer. Op elke vraag van ons naar hoe het blad nou werd gemaakt bestond het antwoord uit twee delen: ‘In principe…. Maar in praktijk….’ Of ‘Normaal…. Maar deze week….’ Wie op welk moment welke beslissing maakte daar in Parijs is ons nooit duidelijk geworden. Met als niet ongunstig gevolg dat we terug in Amsterdam maar gewoon ons eigen wiel hebben uitgevonden.
Copywriter Jaap Toorenaar bedacht de naam 360 en slingerde het blad de wereld in met geweldige teksten als: Het beste uit 869 internationale kranten en tijdschriften. In één blad. Of: Omdat de wereld 12.000 keer groter is dan Nederland.
Adriaan van Dis sprak tot onze vreugde (en verrassing) twee minuten lang enthousiast over ons bij De Wereld Draait Door, zwaaiend met het eerste nummer. De volgende dag fietsten wij als gekken door Amsterdam om ter stond uitverkochte verkooppunten te bevoorraden met onze eigen exemplaren.
Jan Mulder ergerde zich publiekelijk aan iedereen die 360 niet las, Sophie Hilbrand, Jelle Brandt Corstius, Joris Luyendijk, Maarten van Rossem, Simek, Willie Wartaal en Adriaan van Dis spraken ieder op geheel eigen wijze briljante reclames voor ons in.
We zouden de stroom abonnees niet aankunnen. De drukker zou door zijn papier heen raken. ‘Nee, helaas. We kunnen u nog wel op de wachtlijst zetten.’
Was het maar waar. Nooit geweten hoezeer elke abonnee er één is. En hoe belangrijk het is dat die ene abonnee ook blijft. Ondanks de enorme goodwill die 360 tot op de dag van vandaag heeft, de sympathie die het vrijwel overal ontmoet, het abonneebestand op peil houden is geen kattendrek.
Maar we zijn er nog. Er zijn zeker moeilijke momenten geweest, waarop ik me heb afgevraagd waar ik de energie (en het geld) voor het volgende nummer, de volgende campagne, de volgende brainstorm het volgende Excelsheet en de volgende aandeelhoudersvergadering vandaan moest halen. Maar het oprichten en maken van je eigen tijdschrift is het mooiste wat er is, dus die energie komt telkens weer terug. En laten we wel wezen: de noodzaak om ons te informeren over wat er buiten de grenzen gebeurt is de afgelopen vier jaar niet minder geworden.
Katrien Gottlieb (Amsterdam, 1959) schreef voor Het Parool en was jarenlang correspondent in Mexico voor onder andere de GPD. Ze werkte op de redactie van Barend en Witteman en maakte samen met Sonja Barend het televisieprogramma Masterclass. Sinds 2011 is ze oprichter en hoofdredacteur van het magazine 360, dat elke twee weken ‘het beste uit de internationale pers brengt’.
Praat mee