Journalisten en woordvoerders veroordeeld tot elkaar

Het werk van woordvoerders en journalisten leidt regelmatig tot ergernis. De beroepsgroepen storen zich aan elkaar: traag en ontwijkend gedrag irriteert journalisten, het zonder hoor- en wederhoor optikken van onzorgvuldige stukken stoort woordvoerders. Dat blijkt uit onderzoek dat Corner-Stone hiernaar samen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) heeft uitgevoerd. De resultaten werden gisteren gepubliceerd tijdens het Praktijkcongres Succesvol Persbeleid 2018.
De onderlinge ergernissen liegen er niet om: woordvoerders zeggen dat journalisten vooringenomen kunnen zijn, onzorgvuldig zijn met uitspraken en gepresenteerde feiten en regelmatig geen wederhoor toepassen. Overigens zegt 89 procent van de ondervraagde journalisten dat hoor- en wederhoor voor hen een standaardonderdeel van het journalistieke proces is.
Journalisten storen zich aan onbereikbaarheid van woordvoerders en merken soms opzettelijke vertraging, in de hoop de angel uit het nieuws te halen. Soms komen woordvoerders na een dag wachten met een vale, nietszeggende quote of dragen het verzoek over aan een collega, die vervolgens opnieuw ingelicht (of overtuigd) moet worden.
Woordvoerders storen zich op hun beurt aan een gebrek aan inhoudelijke kennis of onvoldoende voorbereiding bij journalisten. Echt rancuneus zeggen de meeste woordvoerders niet te zijn: ook na een slechte ervaring blijven de meeste woordvoerders beschikbaar voor die journalist. Slechts 15 procent zegt een journalist niet meer te helpen na een slechte ervaring.
Toch houden ze graag de vinger aan de pols: slechts 1 procent van de woordvoerders vraagt nooit om inzage van een stuk. Van hen vraagt 32 procent ‘altijd’ inzage en 36 procent ‘vaak’. Die inzage wordt vaak wel gegeven, maar voor 56 procent van de journalisten alleen om feitelijke onjuistheden te corrigeren. Tien procent van de journalisten geeft ‘nooit’ voor publicatie inzage in de tekst.
Woordvoerders zien verder een verslechtering van het imago van journalisten de laatste jaren, een conclusie die overigens door 79 procent van de ondervraagde journalisten wordt gedeeld. Journalisten maken zich zorgen hoe dat vertrouwen is terug te winnen. Er is ook zorg over het verdienmodel en hoe diepgravende journalistiek kan worden bedreven tegen groeiende commerciële belangen.
Woordvoerders vinden dat feiten voor journalisten er steeds minder toe doen (45 procent is het daarmee ‘eens’ of zelfs ‘zeer eens’.). Voor henzelf vindt 80 procent dat niet van toepassing. De meeste journalisten (59 procent) constateren dat feiten voor het publiek steeds minder van belang zijn.
Woordvoerders geven aan weleens informatieverzoeken te weigeren “als daar mogelijk gedoe van komt”. Bijna zeventig procent vindt dat je een interview mag weigeren op basis van de verwachting dat het een negatief stuk zal worden. Vrijwel alle woordvoerders vinden dat je niet mag liegen, maar 91 procent vindt tegelijk dat je negatieve informatie niet ongevraagd hoeft aan te bieden.
Meer interessante uitspraken en conlusies staan in Het Grote Journalistenonderzoek 2018 en Het Grote Woordvoerdersonderzoek 2018 [beiden .pdf]
Praat mee