Hoge Raad buigt zich over vergeetrecht

De Hoge Raad heeft vorige week in een zaak over het 'recht te worden vergeten' geoordeeld dat de privacy van een veroordeelde crimineel zwaarder had moeten meewegen dan is gebeurd. De man had in zijn conflict met Google eerder ongelijk gekregen; die zaak moet nu over, vindt de Hoge Raad.
Het was voor het eerst dat dit vergeetrecht bij de Hoge Raad aan bod kwam. De man werd eind 2012 tot zes jaar cel veroordeeld wegens het plannen van een huurmoord. Een hoger beroep in die veroordeling loopt nog. Wie zoekt op zijn naam, vindt verwijzingen naar onder meer een op de zaak geïnspireerd boek en een reportage van misdaadjournalist Peter R. de Vries.
De man wilde dat zulke links uit de Google-zoekresultaten zouden verdwijnen, wat Google weigerde. Lagere rechtbanken waren het daarmee eens, maar de Hoge Raad vindt dat het privacybelang van de man in die afwegingen onvoldoende aandacht had gekregen.
Publieke figuren kunnen binnen het vergeetrecht overigens minder aanspraak maken op het privacybeginsel. “Het enkele feit dat eiser in eerste aanleg is veroordeeld wegens een ernstig misdrijf en dat sprake is geweest van publiciteit is daartoe onvoldoende”, aldus de Hoge Raad.
In Trouw stelt onderzoeker Frederik Zuiderveen Borgesius, die zich aan de Universiteit van Amsterdam met vergeetrecht bezig houdt, dat rechters het belang van vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie in eerdere zaken belangrijker vonden. Nu oordeelt de Hoge Raad dat privacy in beginsel zwaarder weegt.
Zuiderveen Borgesius: “Wat niet betekent dat nu meteen alle criminelen hun verleden kunnen wegpoetsen. De belangenafweging moet bij elke zaak telkens opnieuw worden gemaakt, en kan dan nog steeds in het voordeel van het recht op informatie of de vrijheid van meningsuiting uitvallen.” Meer bij de Hoge Raad
Praat mee