Van crisis en criticus naar criticaster
De term criticaster zou tot het vakjargon moeten horen van elke zich serieus nemende journalist, maar dan wel uiteraard in de juiste betekenis, meent Wil van Leeuwen, leraar klassieke talen en geschiedenis. ‘Dit woord vind ik daarom zo interessant, omdat het al meer dan vijf jaar in de media (bijna) altijd verkeerd gebruikt wordt, namelijk als synoniem voor criticus. Ik heb al meerdere redacties via mail aangesproken op dit euvel, maar het blijft terugkeren.’
Het bontst heeft nog steeds De Volkskrant het gemaakt. Begin november 2007, toen de boekenbijlage Cicero nog bestond, werd een artikel over de uitmuntende Duitse publicist Sebastian Haffner (1907-1999) op de voorpagina van deze bijlage – dus in koeienletters - ingeleid met de woorden: ‘Criticaster van het nationalisme’. Wat als pluim op Haffners hoed was bedoeld, verkeerde in zijn tegendeel, want een criticaster is een muggenzifter, en dus géén serieus te nemen criticus. Op een e-mail van deze strekking kreeg ik weliswaar de reactie dat bij de redactie van Cicero’het schaamrood op de kaken stond’, maar dat heeft niet kunnen verhinderen dat dezelfde krant sindsdien meermaals dezelfde fout heeft gemaakt.
Terwijl toch een behoorlijk aantal bekende schrijvers in deze kwaliteitskrant schrijven (Campert, Zwagerman, Giphart, destijds ook nog Noordervliet, en last but not least Grunberg), is het zelfreinigend vermogen van een krantenredactie kennelijk beperkt. Zelfs Arnon Grunberg heeft zich afgelopen voorjaar in zijn column op de voorpagina van voornoemde krant bezondigd aan het foutief gebruik van criticaster, toen hij het had over Günther Grass’ criticasters (van diens Israelkritiek), waar hij gewoon critici bedoelde. Aan criticasters moet je sowieso geen woord vuil maken. Ik heb het hem laten weten, maar hierop heb ik nooit een reactie gekregen.
Ook naar het vroegere tv-programma NOVA en naar weekblad De Groene Amsterdammer heb ik mailtjes gestuurd met dezelfde strekking. Ik heb mij daarbij ook hardop afgevraagd hoe zo’n fout kennelijk een eigen leven kan gaan leiden, zonder dat iemand er erg in heeft.
Daarbij hoeven wij natuurlijk niet meteen aan de ondergang van het Avondland of van het Nederlands te denken. Maar het getuigt wel van een zekere slordigheid en gemakzucht, als diverse media een woord gebruiken zonder de juiste betekenis te kennen. De weg naar het digitale woordenboek is kennelijk toch een stuk langer dan die naar het analoge. Tot ca. 2000 hadden de meeste kranten bovendien correctoren in dienst, die (bijna) elke twijfel uit de weg ruimden.
Maar het is meer dan dit alleen. Want kritiek en weerwoord is het dagelijks brood van de journalistiek. De term criticaster zou tot het vakjargon moeten horen van elke zich serieus nemende journalist, maar dan wel uiteraard in de juiste betekenis. Dit geldt des te meer, daar het een internationaal woord is, dat in de meeste moderne talen voorkomt (Engels, Duits, Spaans), en steeds in dezelfde pejoratieve betekenis. De uitgang –aster geeft die negatieve betekenis eraan. Juist de etymologie daarvan is echter niet duidelijk. In het klassieke Grieks en Latijn komt het woord niet voor; het ontbreekt in alle woordenboeken.
Maar er bestaan wel parallelle woorden, zoals poetaster voor een woordrijmelaar of een Sinterklaasdichter; en een filosofaster voor een nepfilosoof. Waarschijnlijk kan ook het woord pilaster, voor een nepzuil, in deze categorie geplaatst worden. Hoe dan ook houd ik het voor een veeg teken, als journalisten, die het nieuws moeten schiften en scheiden, overeenkomstig de oerbetekenis van crisis en kritiek, het verschil niet kennen tussen een criticus en een criticaster. Daarbij hoeft niet elke criticus van het spreekwoordelijke kaliber van een Aristarchos (van Samothracië; ca. 215-145 v. Chr.) te zijn, het hoofd van de bibliotheek van Alexandrië. Maar hij belichaamt wel het ideaal. De belichaming van een criticaster is de stamtafel. Een serieuze journalist wil toch ook niet op één hoop gegooid worden met de boulevardpers, de paparazzi of het journaille.
Wil van Leeuwen, leraar klassieke talen en geschiedenis (Kranenburg, Duitsland)
Praat mee
2 reacties
J.C. Roodenburg, 18 oktober 2012, 16:39
Gescoord! Onbewust heb ik het woord ‘criticaster’ nooit gebruikt in mijn stukken. Wel criticus of critici.
Jody Ummels, 23 oktober 2012, 16:23
Prima artikel van Wil van Leeuwen. Juist de vergeten nuance in het woord criticaster is wat een journalist onderscheidt van die vervelende oudoom aan de borreltafel op verjaardagsfeestjes. Namelijk redelijke kritiek die overeind blijft na nadere inspectie, tegenover gemakzuchtig en ondoordachte borrelpraat.
Waardoor ik naadloos op mijn volgende punt kom…
@Momfer,
Dat mag je gerust zeggen. Ik zou het alleen niet gedaan hebben.
‘va banque spelen’ is een bestaande uitdrukking, die niets met bankzitters of wissels te maken heeft, maar betekent dat er meer risico wordt genomen en zelfs roekeloos wordt gespeeld. Precies zoals de uitdrukking ook in Van Dale staat. Een criticus zou toch minimaal het woordenboek er even bij hebben gepakt, voordat ie zijn onjuiste stokpaardje op een ongepaste plek ging berijden.
(Het wordt inderdaad best vaak ‘een beetje op zijn Frans’ uitgesproken. Dat komt -tromgeroffel- omdat ‘va banque’ dus Frans is)