Taaltip: ‘Wij hebben/zijn gefietst’

'Wij hebben gefietst' en 'wij zijn gefietst' zijn beide juist; er is wel een licht betekenisverschil. In 'wij hebben gefietst' gaat het om de handeling, in 'wij zijn gefietst' om het einddoel. Het is dus: 'Wij zijn naar het station gefietst' en 'Wij hebben gisteren een heel eind gefietst.' Dit verschil speelt ook bij andere werkwoorden die een beweging aangeven: (mee)lopen, (mee)rijden, reizen, varen, enz. Naast deze groep 'bewegingswerkwoorden' is er nog een groep werkwoorden die met zowel hebben als zijn vervoegd kunnen worden: werkwoorden die zowel overgankelijk (met een lijdend voorwerp) als onovergankelijk (zonder lijdend voorwerp) gebruikt kunnen worden: genezen, stoppen, trouwen, veranderen, verteren, enz. Met lijdend voorwerp worden deze werkwoorden vervoegd met hebben zonder lijdend voorwerp met zijn: 'De dokter heeft hem genezen', 'Hij is genezen', 'Het succes heeft haar erg veranderd', 'Zij is erg veranderd.'