In Hongarije knijpt premier Orbán de journalistiek langzaam morsdood

‘Ik had geen idee waar je was gebleven’, zegt János Dobszay tegen Erzsó Alföldy als ze elkaar na een ruim vier decennia weer ontmoeten. Toen was hij haar jeugdliefde, nu zijn ze allebei journalist. Hij in Hongarije en zij in Nederland. Onlangs zocht Alföldy haar oude vriend op en vroeg hem naar de veranderingen in het Hongaarse medialandschap.
Toen twee doodgewone Hongaarse kinderen, een jongen en een meisje van een jaar of negen. Onze levens moesten nog beginnen. We kwamen elkaar tegen via het koor waarvan zijn vader dirigent was. Liefdesbrieven, met de hand geschreven op losse vellen papier die we uit onze schoolschriftjes scheurden, gingen over en weer, van zijn zakgeld kocht hij voor mij een ring.
Tot ik, twee dagen na mijn dertiende verjaardag, met mijn moeder en zus voorgoed naar Nederland vertrok. Van elkaar gescheiden, met niet alleen 1400 km maar ook het IJzeren Gordijn tussen ons in, raakten wij elkaar uit het oog.
Onlangs zocht ik Dobszay op. Hij is inmiddels editor-in-chief van Heti Világgazdaság (HVG). Een toonaangevend politiek-economisch weekblad, bijgenaamd de Hongaarse The Economist, dat geldt als één van Hongarije’s laatste onafhankelijke media.
Terwijl ik aan de andere kant van de wereld de gebeurtenissen van een afstand volgde, maakte jij als beginnende journalist het ineenstorten van het communisme - waarin Hongarije zo’n beslissende rol heeft gespeeld - van binnenuit mee. Hoe was dat?
‘Mijn eerste artikelen verschenen midden jaren ’80. Je merkte toen al dat er een andere wind begon te waaien. Als jonge journalist voelde ik mij als een vis in het water. Je kon steeds vrijer schrijven. We deden onderzoek naar allerlei tot-dan-toe taboeonderwerpen, zoals wat er van de leiders was geworden die verantwoordelijk waren geweest voor het bloedig neerslaan van de opstand in ’56. Ik weet nog dat een hoge partijbons op de redactie verscheen en maar tegen mij tekeer bleef gaan: of ik wel besefte dat wij met onze artikelen op een revolutie aanstuurden. Die alleen met wapens zou kunnen worden neergeslagen. Vreemd genoeg sterkte mij dit voorval alleen maar in de overtuiging dat wij op de goede weg waren. Hoewel wij daarmee de aandacht van de staatsveiligheidsdienst op ons vestigden, waren wij niet echt bang, omdat we in de gaten hadden dat de dagen van het oude regime geteld waren.’
Hoe heb jij de omwentelingen in Hongarije beleefd?
‘De eerste jaren na de val van het communisme waren wij echt euforisch, al zag je toen ook al onheilspellende tekenen. Zo gingen allerlei figuren, die helemaal niets met geloof op hadden, zich opeens achter een ‘christendemocratische’ politiek scharen. Toch waren wij vol goede hoop dat we eindelijk ons lot in eigen hand zouden kunnen nemen, dat we onze plek aan de ‘goede’ kant van Europa zouden kunnen innemen. We konden - al kregen we niet altijd een antwoord - verantwoordelijken de meest brutale vragen stellen. Als parlementaire verslaggever kon ik op iedereen – inclusief de minister-president – afstappen. Zoiets is tegenwoordig weer ondenkbaar. In het Parlementsgebouw zijn inmiddels zogenaamde no-go zones aangewezen, zodat ministers en volksvertegenwoordigers zich uit de voeten kunnen maken voor lastige vragen.’
Er is een hoop veranderd in de laatste negen jaar, sinds Orbán werd herkozen na een eerdere nederlaag waarvoor hij de pers medeverantwoordelijk achtte. Het inperken van de persvrijheid stond dan ook van begin af aan bovenaan zijn agenda. Wat merken jullie daarvan?
‘Viktor Orbán heeft zich sinds 2010 gedistantieerd van iedere vorm van communicatie. Alleen door hemzelf aangewezen verslaggevers mogen hem vragen stellen.
Vonden in de nadagen van het Kádár-regime (communistische leider van 1956 tot 1988, EA), in aanloop naar de omwentelingen, nog interessante debatten plaats, waarbij ministers en partijleiders door experts, politicologen maar ook het publiek konden worden bevraagd, zulke confrontaties worden door de huidige machthebbers angstvallig gemeden. Ook zijn de laatste jaren vrijwel alle sleutelposten binnen de media door oligarchen rondom Orbán bezet. Bladen die een kritisch geluid laten horen, worden overgenomen of opgedoekt, zoals Népszabadság, het best gelezen Hongaarse dagblad’.
De regeringshuurlingen produceren aan de lopende band fake-news
‘De regeringshuurlingen produceren aan de lopende band fake-news. Ze streven helemaal niet naar geloofwaardigheid. Hun voornaamste doel is dat mensen hun vertrouwen kwijtraken in de vrije pers, één van de pijlers van moderne democratieën. Het regime duldt geen zelf nadenkende – en anderen tot nadenken aanzettende – journalisten, alleen maar propagandamachines. Orbán wil in zijn eentje beslissen waarover in het openbaar wordt gesproken, maar vooral waar níet over wordt gesproken.
Maar wat misschien nog het ergste is: alles is tegenwoordig politiek. Zo stelde ik al jaren een theater top 10 samen. Sinds afgelopen jaar weigert het Ministerie voor Cultuur mij de benodigde gegevens te verschaffen. Waarom? Omdat ze bang zijn dat daaruit wel eens zou kunnen blijken dat de bezoekersaantallen en het artistieke niveau van de onafhankelijke theaters vele malen hoger liggen dan die van de theaters die door de regering aangestelde directeuren worden gerund.’
In hoeverre worden jullie in je werk gedwarsboomd?
‘Wij ervaren een enorme politieke tegenwind. De methodes die ze hanteren zijn van uiteenlopende aard: zo worden wij niet uitgenodigd voor persconferenties, krijgen wij geen antwoord op onze vragen en worden allerlei dingen als geheim bestempeld. Pogingen om openbare gegevens via een juridische weg te verkrijgen lopen bijna altijd spaak. Of ze vragen bedragen voor het leveren van gegevens die ver boven ons budget als onafhankelijke redactie gaan. Onder die omstandigheden kunnen wij dan ook allerlei misstanden niet onderzoeken, bijvoorbeeld hoeveel gemeenschapsgeld precies wordt verspild aan de bouw van het voetbalstadion in Orbán’s geboortedorp Felcsút.’
HVG is niet alleen het best gelezen, maar ondertussen ook het enige onafhankelijke weekblad in Hongarije dat op papier verschijnt. Hoe krijgen jullie dat nog steeds voor elkaar?
‘Door niet naar de gunsten van de politiek te hengelen. Onze lezers geven hun steun aan ons door week-in-week-uit ons blad te kopen, al doet de regering er alles aan om ervoor te zorgen dat potentiële lezers niet op de hoogte zijn van ons bestaan. Zo waren wij afgelopen voorjaar net bezig om een nummer uit te brengen met een coverstory over de luxe levensstijl van de echtgenote van Orbáns propagandaminister, die ze financiert met gemeenschapsgeld, toen wij een e-mail ontvingen van het reclamebedrijf dat over openbare reclame gaat en tegenwoordig in het bezit is van één van Orbáns naaste business-partners. Daarin werd ons meegedeeld dat ze onze posters niet langer op de reclamezuilen in de stad kwijt konden. Pure leugen. Die plek is ondertussen ingenomen door een boulevardblad gerelateerd aan de Orbán-clan’.
‘Wij hebben toen een flashmob georganiseerd op één van de drukste verkeersknooppunten in Boedapest, waarbij wij die covers zwijgend omhoog hielden. Bij wijze van protest, maar ook om voorbijgangers te laten zien dat wij er nog steeds zijn. Sindsdien is de verkoop van ons blad alleen maar flink gestegen!’
Hoe zorgen jullie naast inhoudelijke onafhankelijkheid voor financiële onafhankelijkheid?
‘Regeringsmedia financieren hun propaganda uit staatsreclame-inkomsten. Die krijgen wij niet, terwijl ook adverteerders uit het bedrijfsleven op hun beurt wegblijven, omdat ze bang zijn voor represailles. Wij worden, kortom, in wezen door onze lezers gefinancierd. Daarnaast ontvangen wij financiële steun van mensen die belang hechten aan ons bestaan’.
Onze onafhankelijkheid garanderen wij ook door zelf eigenaar te blijven
‘Onze onafhankelijkheid garanderen wij ook door zelf eigenaar te blijven. In de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat ook een buitenlandse eigenaar geen garantie biedt tegen politieke inmenging. Westerse mediabedrijven die allerlei media hadden opgekocht, deden daar - geconfronteerd met de crisis in gedrukte media en de omstandigheden in Hongarije – één voor één afstand van, en verkochten ze aan de hoogste bieder’.
‘Nu heb je in Hongarije te maken met twee verschillende prijzen: de marktprijs en de prijs die de regering – al dan niet via een stroman – voor een blad betaalt, wat meestal twee-drie keer zo hoog is als de marktwaarde. Zo zijn bijvoorbeeld alle regionale dagbladen overgenomen door figuren rondom Orbán. Maar eerlijk is eerlijk: niet alle redenen zijn van politieke aard. De adverteerdersmarkt is volledig ingelijfd door Google en Facebook. En een zwakke prooi is een makkelijke prooi.’
Wat verwacht je van de toekomst? Zijn er op termijn veranderingen te verwachten? En welke rol kan de EU daarin spelen, door bijvoorbeeld het inzetten van de Artikel 7-procedure tegen Hongarije, waarin het inperken van persvrijheid een sleutelrol speelt?
‘De minste vorm van tegengeluid is Orbán een doorn in het oog. Zo waren in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober (waarbij Orbán verrassend in een aantal steden verloor, red.) bij de krantenkiosken en op openbare plekken alleen de koppen van Fidesz-kandidaten te zien. Orbán zal ook telkens opnieuw toeslaan. Het muilkorven van de pers is daar een onderdeel van. Ondertussen heeft hij ook de aanval geopend op allerlei NGO’s, maar ook de wetenschap. Zo zijn de wetenschappelijke instituten die onder de MTA (Hongaarse Academie der Wetenschappen, EA) vallen, onlangs onder staatstoezicht gesteld. En als ze zoiets met een gerenommeerd nationaal instituut als de MTA kunnen doen, wat kunnen wij dan verwachten?’
‘Hoewel ik er zo mijn ideeën over op nahoud wat Brussel daarin zou kunnen beteken, wil ik me niet aan politieke voorspellingen wagen. Ik denk ook dat het wezenlijk aan ons Hongaren zelf is om bij zinnen te komen en ervoor te zorgen dát er iets verandert.’
János Dobszay (geb. 1963) studeerde Geschiedenis en Hongaars aan de Eötvös Lóránd Universiteit in Boedapest, gevolgd door een studie sociologie. In 1989 richtte hij met een groep journalisten het politieke weekblad Világ op. Sinds 1993 is hij verbonden aan Hongarije’s toonaangevende politiek-economische weekblad Heti Világgazdaság (HVG), bijgenaamd ‘De Hongaarse The Economist’, samen met de online krant hvg.hu goed voor zo’n 1,5 à 2 miljoen lezers per week. Sinds 2012 bekleedt hij de functie van editor-in-chief en plaatsvervangend hoofdredacteur van het blad. Tevens is hij auteur van een zevental boeken, onder meer over de rol van de kerk in communistisch Hongarije.
Erzsó Alföldy (geb. 1964) werd geboren in Hongarije, maar kwam als dertienjarige in Nederland terecht. Na een studie Engels en Film & Media Studies aan de Universiteit Utrecht en de University of Florida werkte zij als filmredacteur bij de VPRO-gids, gevolgd door verschillende (wetenschaps)communicatiefuncties. De laatste jaren is zij actief als freelance journalist en schrijft zij over wetenschap, gender en duurzaamheid, evenals de ontwikkelingen in haar geboorteland Hongarije. Haar artikelen zijn verschenen in onder meer Opzij, Intermediair, OneWorld en De Volkskrant.
Praat mee