Hoge Raad: bedoeling van partijen niet van belang bij beoordeling arbeidsrelatie

De Hoge Raad heeft vrijdag geoordeeld dat de bedoelingen van opdrachtgevers en opdrachtnemers niet van belang zijn bij de beoordeling van hun arbeidsrelatie. Of er sprake is van een arbeidsrelatie moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld aan de hand van de rechten en verplichtingen die partijen overeen zijn gekomen. Die rechten en plichten bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Met de uitspraak gaat de Hoge Raad niet mee met een advies van advocaat-generaal Ruth de Bock, die in juli van dit jaar stelde dat de regels omtrent het aangaan van arbeidsrelaties anders uitgelegd moeten worden. Het advies van advocaat-generaal De Bock had van grote invloed kunnen zijn op het werk van zzp’ers, waaronder freelance journalisten, die bij een opdrachtgever op kantoor werken. “Als de Hoge Raad het advies overneemt, kan dat niet meer”, beschreef Zipconomy eerder.
Wel of niet in dienst
De advocaat-generaal deed het advies in het kader van een rechtszaak waarbij een vrouw die in het kader van een participatietraject onbeloond voor en bij de gemeente Amsterdam werkte. De vrouw was van mening dat ze hetzelfde werk verrichte als een uitzendkracht en dat er daarom sprake was van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees haar vordering op nabetaling van achterstallig loon af. Het Gerechtshof wees de vordering in hoger beroep ook af.
Omdat de zaak daarna aan de Hoge Raad werd voorgelegd, stelde advocaat-generaal De Bock haar advies op. Daarin richtte ze haar aandacht op de inhuur van zzp’ers en concludeerde ze dat zelfs als opdrachtgever en opdrachtnemer samen besluiten dat ze geen arbeidsovereenkomst willen aangaan er toch sprake kan zijn van loondienst.
Volgens De Bock zou er niet gekeken moeten worden naar wat opdrachtgever en opdrachtnemer samen vastleggen en ook niet naar de contractartikelen waarin het element gezag wordt weggeschreven, maar naar de “organisatorische inbedding van de werknemer/zzp’er bij de opdrachtgever” en de “afhankelijkheidspositie van de werknemer/zzp’er”. In andere woorden: verricht een zzp’er dezelfde werkzaamheden als een werknemer en is er weinig ruimte voor onderhandeling of ondernemerschap, dan is er sprake van dienstverband.
De Hoge Raad gaat dus niet mee in die redenering. Door de beslissing blijft de uitspraak van het Gerechtshof in stand. De klagende vrouw krijgt geen nabetaling.
In een reactie op Twitter stelt advocaat Sascha Janssen dat er dankzij deze uitspraak in de praktijk waarschijnlijk weinig verandert voor zzp’ers. “Uitgangspunt van de Belastingdienst is namelijk al dat het niet gaat om wat je samen op papier hebt gezet zoals een modelovereenkomst, maar om hoe je in de praktijk uitvoering geeft aan de werkrelatie. De Belastingdienst checkt juist of je wel conform inhoud opdrachtovereenkomst werkt.”
Uitgangspunt van de Belastingdienst is nl. al: het gaat niet om wat je samen op papier hebt gezet (modelovereenkomst bijv.) maar om hoe je in de praktijk uitvoering geeft aan de werkrelatie. BD checkt juist of je wel conform inhoud opdrachtovk werkt.
— Sascha Janssen 💥 🍓 (@SaschaJanssen) November 6, 2020
BELANGRIJKER is wat de Hoge Raad dus NIET zegt in de uitspraak:
— Sascha Janssen 💥 🍓 (@SaschaJanssen) November 6, 2020
* niets over begrip gezag en het instructierecht
* niets over inbedding organisatie van werkende
* niets over economische (on)zelfstandigheid werkende
De Hoge Raad doet dus GEEN uitspraak over een aantal gezichtspunten die De Bock had aangevoerd als van belang zijnde bij de weging of sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet.
— Sascha Janssen 💥 🍓 (@SaschaJanssen) November 6, 2020
Kort en goed: volgens mij verandert er niet zo veel en is Den Haag weer aan zet.
Praat mee