China-correspondent Eefje Rammeloo: ‘Heeft niemand gelezen wat wij schreven?’

China-correspondent Eefje Rammeloo vraagt zich af hoe het kan dat de horrorverhalen over het coronavirus in China de afgelopen maanden niemand in ons land leken te alarmeren. Ze twijfelt over haar eigen verslaggeving. ‘Had ik moeten schrijven dat de Chinese aanpak in de eerste plaats werkt, óndanks de beperking van burgerlijke vrijheden?’ Een persoonlijk verslag.
Dit artikel wordt met je gedeeld door NVJ-lid Linda Nab. Ook lid worden?
Als ik op dinsdagmiddag 21 januari aankom aan de Vietnamese kust heb ik er een urenlange, oncomfortabele autorit opzitten. Het zwembad lonkt, en dan komt het bericht dat het in Wuhan helemaal misgaat. Moet ik terug? Ik heb geen zin om die autorit nóg eens te maken, is mijn eerste gedachte.
Per WhatsApp overleg ik met de redacteur op de redactie van Trouw. De redactie kan het zelf wel af, en de redacteur appt de omineuze woorden ‘hier zijn we voorlopig nog niet vanaf’. Per telefoon houd ik nog even ruggespraak met een collega. Zullen we niet tóch gaan? Die beslissing wordt voor ons genomen als een dag later de stad op slot gaat.
Het zijn de eerste dagen van een periode die mijn leven in China op z’n kop zet. Het ligt niet gemakkelijk, daar aan het zwembad in Vietnam. Het nieuws uit China volg ik op de voet, in Ho Chi Min City koop ik mondkapjes en ik maak me met mijn gezin op voor een spannende terugkeer naar Shanghai.
Lees ook: Step Vaessen:‘Nederland werd het centrum van de wereld en daaromheen werd het steeds stiller’
Het eerdere krantenberichtje over een mysterieuze longontsteking in Wuhan had ik op mijn lijstje gezet van onderwerpen om in de gaten te houden. Nu zijn de berichten zorgwekkend. Er is chaos.
Dat dingen gruwelijk misgaan, is meteen duidelijk. In die eerste dagen kunnen zieke mensen geen ziekenhuisbed vinden. Duizenden anderen dénken dat ze ziek zijn, maar worden pas in volle wachtkamers en ziekenhuisgangen besmet met het nieuwe coronavirus. Wanhopige inwoners van Wuhan plaatsen noodkreten op sociale media. De mensen die ik spreek geloven dat de lokale regering heeft gefaald, en dat het goed komt nu Beijing te hulp schiet.
Afsluiten van Wuhan lijkt de juiste beslissing, maar het is al te laat. Zeker vijf miljoen mensen zijn vertrokken naar andere delen van China om Chinees Nieuwjaar te vieren. In de weken die volgen duiken overal in het land besmettingshaarden op, en sluiten lokale overheden stad na stad, regio na regio af.
Als het virus buiten China opduikt, kondigt de WHO een wereldwijde gezondheidscrisis af, en ambassades en consulaten beginnen zich te roeren. Het vonnis van de WHO lijkt een reden om vluchten op te schorten, en reisadviezen te veranderen. Geruchten dat Nederland diplomaten weghaalt, worden niet ontkend.
Het zijn rare dagen, waarin de zaken iedere dag weer anders liggen. Niemand weet wat er gaat gebeuren, en als er al een plan is wordt dat niet met de bevolking gedeeld. In Shanghai gaan alle scholen, winkels, restaurants, bedrijven, parken en musea dicht. Mensen nemen de oproep om binnen te blijven, ter harte. Met Chinees Nieuwjaar is het altijd stil op straat, maar ook daarna komt niemand buiten.
Ik fiets door lege straten naar kantoor om bij te lezen, te bellen en daarna te tikken. Met de paar collega’s die zijn gebleven, drinken we ’s avonds laat een borrel in het enige restaurantje dat nog open is. De uitbater weet aan controles te ontsnappen, waarschijnlijk omdat het wat verder van de straat af ligt, uit het zicht.
Mijn handen stinken naar afwasmiddel, de penetrante citroengeur van het flaconnetje ontsmettingsmiddel dat standaard in mijn tas zit. Beveiligers van mijn kantoor en mijn appartementencomplex controleren mijn temperatuur meermaals per dag, maar ze maken er geen punt van dat ik in quarantaine zou moeten. Dat komt allemaal later pas – als mensen terugkomen van vakantie.
Ondertussen loopt de situatie in de provincie Zhejiang, ten zuiden van Shanghai gierend uit de hand. Er gaan geruchten dat Shanghai à la Wuhan ook afgesloten wordt. Als ik nog de stad uit wil, moet ik snel zijn. Met een collega neem ik de trein langs doodstille dorpen, velden vol kool die niet geoogst wordt. Op veel plekken is de weg afgesloten met controleposten, maar als we vanuit de taxi een onbewaakte barricade van takken en stenen zien, grijpen we onze kans. Een aantal oudere dames vertelt in bijna onverstaanbaar dialect over die ene besmetting in hun dorp, en hoe de politie die patiënt uit zijn huis kwam halen. Ik drink thee uit een niet zo schoon bekertje, en krijg een handje pinda’s toegestopt.
We zijn het dorpje uit voor de politie ons komt halen. Na een uurtje op het bureau zetten vriendelijke agenten ons op de trein. Thuisgekomen trek ik mijn schoenen voor de deur uit, mijn jas hang ik op het balkon, waar ik ook mijn broek uittrek vóór ik mijn kinderen knuffel. Een paar dagen later, als ik kuchend op de bank zit, denk ik terug aan de dames in het dorp. Ik heb keelpijn, en ik voel me warm worden.
Het is niet de ziekte waar ik bang voor ben, wel de quarantaine. Toch realiseer ik me hoe ik profiteer van de Chinezen die wél binnen blijven en bijna religieus zijn in hun mondkapjesdracht. Dankzij hen blijf ik gezond. Met lichte schaamte herinner ik me hoe ik mijn mondkapje af deed in de vrijwel lege trein.
Ik schrijf verhaal na verhaal over het aantal besmettingen dat stukken hoger moet zijn dan wordt bekendgemaakt. Ik schrijf over mensen die schijnbaar geen symptomen hadden, en toch ziek bleken. Mensen die ’s ochtends beginnen te hoesten, en ’s avonds dood zijn.
Als journalist sla ik aan op de draconische maatregelen die Beijing neemt om de virusuitbraak in te dammen. Ik schrijf over digitale surveillance en het Mao-achtige systeem van sociale controle. En ik schrijf hoe China zich op de borst klopt als ze de epidemie lijkt te bedwingen.
Ik schrijf hoe China zich op de borst klopt als ze de epidemie lijkt te bedwingen
Als de eerste besmettingen in Europa worden gemeld, maak ik me geen zorgen. Nederland gaat dit anders aanpakken dan China, met meer communicatie en minder ingrijpende maatregelen. Slimmer, want de wereld zag aan Wuhan hoe het mis gaat als je te laat reageert. Nederland is ‘goed voorbereid’ aldus minister Bruno Bruins. Met dat vertrouwen laat ik mijn man en kinderen naar opa en oma gaan.
Het verschil in aanpak is snel duidelijk. Ik moet bijna lachen als ik in de reportage van mijn collega in Italië lees hoe politieagenten die een dorp afsluiten, wél een boer doorlaten die zijn koeien te eten moet geven. Een week eerder zag ik een filmpje van een wanhopige Chinese boer die zijn eenden het bos in stuurde: hij kon niet naar de stad om voer te kopen.
Tegelijkertijd voel ik zenuwen opkomen. Het virus begint in Noord-Italië om zich heen te grijpen, maar de grenzen tussen Italië, Frankrijk en Zwitserland worden niet gesloten. Op het kantoor dat ik deel met collega’s uit andere Europese landen, hangt de frustratie in de lucht. Waarom wordt er niet harder ingegrepen? Heeft niemand gelezen wat wij schreven?
Met tranen in mijn ogen hoor ik deskundigen op de Nederlandse televisie later zeggen dat we het zorgsysteem niet moeten overbelasten, en dús niet te veel moeten testen. De contacten van de eerste Nederlander die besmet blijkt, worden geadviseerd een paar dagen thuis te blijven om te kijken of er symptomen optreden. Geen testen. Geen isolatie. Het leven moet vooral doorgaan.
Het ene na het andere land volgt exact de weg die Hubei aflegde, en grijpt pas in als de crematoria de doden niet meer aankunnen. Dat aangrijpende verhaal uit Italië schokt Nederland, maar precies hetzelfde verhaal schreef ik eerder al. Later komen er vast onderzoeken naar wat er zich de afgelopen maanden in Nederland heeft afgespeeld. Maar hoe kan het dat de horrorverhalen uit China niemand leken te alarmeren?
Dat aangrijpende verhaal uit Italië schokt Nederland, maar precies hetzelfde verhaal schreef ik eerder al
Dat een virus zich niet aan landsgrenzen houdt, lijkt evident, maar drong niet door tot Nederland. De Nederlandse Chinezen die de zwaar getroffen, en afgesloten stad Wenzhou weten te ontsnappen verbazen zich als op Schiphol niemand met thermometers op hen wacht. Ze kunnen per trein het land doorkruisen, op weg naar huis.
Nederland lijkt te hebben gedacht dat het coronavirus een Chinese curiositeit is, iets dat nooit of te nimmer in Nederland kan gebeuren. Was het niet duidelijk dat Wuhan géén armoedig provinciestadje is, maar een van China’s megasteden? Dat de gezondheidszorg er tot de beste van het land behoort? Het toont een pijnlijk gebrek aan kennis over China.
Wat in de eerste weken niet helpt is dat collega’s van andere dagbladen vanuit Wuhan naar Nederland geëvacueerd zijn. Een andere collega moet twee weken in quarantaine in Beijing. Na de dramatiek in Wuhan, is er misschien te weinig verslaggeving vanuit China om de urgentie van de situatie over te brengen. Zelfs op de redactie van mijn eigen krant gaan stemmen op die zeggen dat er wel erg veel aandacht voor het coronavirus in China is.
China is verbonden met alle hoeken van de wereld, maar als het erop aankomt is het voor Nederlanders blijkbaar te ver van ons bed. Heb ik zelf de curiositeiten van het autoritaire land te veel aandacht gegeven? Het is mijn taak als journalist om kritisch te kijken naar wat er gebeurt. Ik beschreef de draconische maatregelen, en voegde eraan toe dat ze wél werkten. Had ik de lijn in mijn verhalen moeten omdraaien? Had ik moeten schrijven dat de Chinese aanpak in de eerste plaats werkt, óndanks de beperking van burgerlijke vrijheden?
Als journalist hoop je een verschil te kunnen maken, en het frustreert niet alleen mij dat dát in deze extreme situatie niet gelukt is. Vanuit Italië schrijven 31 Franse en Zwitserse correspondenten een open brief aan hun regeringen. “Er is geen tijd te verliezen”, schrijven de journalisten zwaar ontzet door de uitdijende tragedie. “Frankrijk moet leren van Italië.”
Het lijkt me logisch dat we in tijden van crisis voorbij de politieke eigenaardigheden van andere landen kijken, en maatregelen destilleren die ook in Europa kunnen werken. Maar de lezer zoekt naar bevestiging, en is niet in staat de ideologische verschillen voor even opzij te schuiven.
Ondertussen zijn de rollen omgedraaid. Waren Chinezen een paria in Europa, nu kijken ze mij wantrouwig aan, angstig dat ik dat virus mee heb genomen uit het schijnbaar achterlijke buitenland. China verwijten dat ze goede sier maakt door te hulp te schieten met mondkapjes en beademingsapparatuur, is te gemakkelijk. In Wuhan grepen de autoriteiten te laat in door haar autocratische, giftige politieke systeem. Welk excuus had Nederland?
Eefje Rammeloo (1979) is sinds 2014 als correspondent gevestigd in China, standplaats Shanghai. Ze schrijf onder meer voor Trouw en Elsevier. Daarvoor werkte ze als freelance buitenlandverslaggever (2011-2014) en werkte ze op de buitenlandredactie van de NOS (2008-2011). Ze studeerde Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen (MA) en journalistiek (BA) in Utrecht. In 2016 kwam haar boek ‘Het Geluk van China’ uit.
Praat mee
2 reacties
Eduard Bekker, 1 april 2020, 10:44
“Met tranen in mijn ogen hoor ik deskundigen op de Nederlandse televisie later zeggen dat we het zorgsysteem niet moeten overbelasten, en dús niet te veel moeten testen.”
Ik heb mij hier toen ook zo over verbaasd, dat ik het bericht heb getweet:
https://twitter.com/EduardBekker/status/1236416446030327813
Sander van Kasteren, 2 april 2020, 14:46
Ik kan wel een excuus bedenken voor Nederland: wij vinden een ‘open economie’ belangrijker dan het inperken van vrijheden. Ik heb vanaf het begin gezegd dat ons beleid te liberaal en te vrijblijvend was. Maar toch blijft het speculeren. Een lockdown is inderdaad beter om een virus in te perken, maar een compleet afgebroken economie klinkt nog vele jaren na. Ik ben benieuwd hoeveel jaren het ons gaat kosten om alleen al deze dip economisch gezien te boven te komen. Daarover heb ik ook nog weinig uit China gehoord. Over hongersnood door mislukte oogsten, over bedrijven die failliet gaan. Wellicht gaat dat nog komen. En dan zal pas blijken wat de juiste keuze is geweest.