‘Aartsvijanden’
Toen communicatieadviseur (en voormalig journalist) Harry van Dam werd uitgenodigd voor een debat over de relatie tussen ‘voorlichting versus journalistiek’ (op 26 april in De Balie) moest hij denken aan een toevallige ontmoeting met een voormalig collega uit de journalistiek. ‘De stemming sloeg volkomen om nadat ik had verteld dat ik communicatieadviseur was geworden. “Bah, jullie zijn onze aartsvijanden” was haar reactie.’
Op dinsdag 15 maart jongstleden rond 18.15 uur (ofwel, om een in de hedendaagse journalistiek gebruikelijker tijdsaanduiding te hanteren, ‘onlangs’) liep ik in de Utrechtse binnenstad een oud-collega tegen het lijf. Begin jaren tachtig werkten we samen bij het toenmalige Utrechts Nieuwsblad, voordat we beiden in de landelijke journalistiek belandden. Zij was destijds ook jong, maar vooral journalistiek getalenteerd en erg aardig. We konden goed met elkaar opschieten.
De begroeting was wederzijds dan ook allerhartelijkst, na al die jaren. Trots stelde ze haar grote dochter voor. Mijn voormalige collega had in de loop der jaren school gemaakt met reportages en documentaires voor hét onderzoeksprogramma van de tv en ik sprak mijn bewondering daarvoor uit. Ze bood me een drankje aan.
‘En wat doe jij nu?’
Dat was het moment dat de stemming volkomen omsloeg. ‘Communicatieadviseur? Bah, jullie zijn onze aartsvijanden. Verschrikkelijk, wat een volk. Leugenaars, het enige wat jullie doen is de journalistiek tegenwerken en de waarheid achter houden. Misselijk gewoon, afschaffen die mensen.’
Ik deed een poging uit te leggen, dat we ons bij paapstvandam juist beschouwen als intermediair tussen opdrachtgever en pers en dat ik bij menig bedrijf of overheidsorgaan een warm pleitbezorger ben van openheid richting media, met de onafhankelijkheid van de pers als kostbare verworvenheid. Natuurlijk, nuanceerde ik, zijn er ook communicatieadviseurs die anders in het vak staan, maar dat aantal is aan het afnemen. En, opperde ik voorzichtig, er zijn ook wel journalisten die wel eens een foutje maken of het met de feiten niet zo nauw nemen. Maar ook dat zijn er weinig, voegde ik er gehaast aan toe.
Dit betoog ontmoette alleen een lege en vaag knikkende blik, die wachtte tot ik was uitgesproken om vervolgens het beschimpen van mij en mijn collega’s voort te zetten. Toen schoot mij een probleem te binnen, waarvoor een beroepsorganisatie van medici ons bureau enkele dagen daarvoor had geraadpleegd. Stomtoevallig op verzoek van het programma van mijn oud-collega had een bestuurder klaar gezeten om op beeld te reageren op een actuele kwestie. Na anderhalf uur vergeefs wachten op verslaggever en cameraploeg was de bestuurder maar vertrokken. Een telefoontje naar de redactie leverde een onduidelijk antwoord op. Op zich geen ramp, ware het niet dat in de uitzending werd gemeld dat de organisatie ‘niet bereid was commentaar te geven’.
Uiteraard klopte, aldus mijn voormalige aardige collega, niets van dit verhaal en lag de fout volkomen bij de ‘amateurs’ van die organisatie, onze opdrachtgever dus. Haar wereldbeeld bleef overzichtelijk: journalisten deugen, communicatieadviseurs niet. Einde discussie, tot ziens.
Conclusie: er zijn vakkundige, betrouwbare, zorgvuldige, integere en bescheiden journalisten én communicatiemensen. Beide beroepsgroepen herbergen echter ook arrogante, vooringenomen, oneerlijke en de feiten verdraaiende rommelaars. Ik zou dat die dochter graag nog eens willen uitleggen.
Harry van Dam is communicatieadviseur bij paapstvandam en voormalig journalist
Praat mee
4 reacties
J.C. Roodenburg, 14 april 2011, 15:40
Natuurlijk zitten er onder de journalisten ook ‘nitwits’, ‘arrogante kwasten’, ‘betweters’ en zich erg belangrijk voelende collega’s. Met communicatie-adviseurs en-medewerkers kan ik echter vaak goed omgaan. Het is wel zo dat zij SOMS ook geen enkel vertrouwen hebben in goede journalisten en bij voorbaat al het stuk willen corrigeren naar hun zin.
Paul van Tongeren, 14 april 2011, 15:54
De discussie die Harry aanzwengelt, lijkt al zo oud als de weg naar Rome Als oud-journalist en persvoorlichter ben ik het overigens veel meer met Harry eens dan met zijn ongenoemde, maar herkenbare, ex-collega. Maar ik zie de ontwikkelingen heel anders dan Van Dam:het aantal communicatieadviseurs dat op verkeerde wijze met journalisten omgaat neemt niet af maar groeit juist. En dat wordt veroorzaakt door marktdenken, ook in de (semi-)publieke sector. Ziekenhuizen en onderwijsinstellingen, belangenorganisaties en goede doelen moeten steeds meer marktaandeel veroveren. Persvoorlichting wordt onderdeel van communicatie - opleidingen waarin het begrip journalistiek nauwelijks aan de orde komt - en die wordt weer onderdeel van marketing. En daarbij gaat het om het mooie, wervende verhaal en minder om de - soms teleurstellende - werkelijkheid. Als deze tendens werkelijk doorzet, wordt het tijd dat de NVJ het initiatief neemt voor een cao-bepaling waarmee het werk van de persvoorlichter/woordvoerder wordt beschermd. Een soort statuut waarin kortheidshalve wordt vastgelegd dat de persvoorlichter door niemand verplicht kan worden tot het vertellen van onwaarheden. In het uiterste geval mag hij/zij slechts de frase “ik kan dit bevestigen noch ontkennen” gebruiken. Liegen dient taboe te blijven.
Paul van Tongeren
.(JavaScript moet ingeschakeld zijn om dit e-mail adres te bekijken)
Adrie Boxmeer, 14 april 2011, 17:39
Dag Harry, Hans en Paul,
Ik heb met jullie alle drie samengewerkt ooit en ik kan me vinden in alle drie jullie stukken. Ben mijn carrière ooit begonnen als voorlichter en daarna pas journalist geworden. De meeste collega’s doen dat andersom. Maar als freelancer die graag wil dat zijn schoorsteen blijft roken, werk ik nu met enige regelmaat aan beide kanten. Daarom heb ik begrip voor voorlichters die hun vak verstaan en maar weinig begrip voor degenen die de situatie volledig naar hun hand willen zetten. Twee voorbeelden, beide opgedaan bij een artikel dat ik voor Binnenlands Bestuur schreef. De eerste voorlichter van een gemeente deed enkele suggesties voor veranderingen in mijn artikel, maar zei na elke drie zinnen ‘dat het uiteraard mijn verantwoordelijkheid was of ik die zou overnemen’. Het andere voorbeeld: mijn stuk dat door een voorlichter bijna geheel was doorgehaald. Curieus genoeg niet in de citaten van de burgemeester die deze voorlichter vertegenwoordigde, maar in de citaten van mensen die kritiek hadden op deze burgemeester. Ik heb even overwogen om deze voorlichter een mail te sturen met het advies om voor de Pravda te gaan werken. Het mag duidelijk zijn dat met de wijzigingsvoorstellen van deze voorlichter niets is gedaan in mijn artikel. Nooit meer iets van gehoord.
Rob van der Hilst, 15 april 2011, 11:14
Zou het wantrouwen van de journalistiek richting voorlichtingswereld al niet enkele decennia geleden zijn gewekt toen de ene na de andere ‘Hilversumse’ politieke redacteur annex tv-presentator naar de rijksoverheid verhuisde als voorlichter of soortgelijk moois?
Waarbij zich de vraag eigenlijk meteen opdrong: wat maakte betrokkenen, zeker in de periode vóór de baanwisseling, blijkbaar zo salonfähig dat zij zo soepeltjes naar ‘de andere kant’ gleden?
Want uitgaande van de twee journalistieke kernbegrippen ‘wat selecteer je uit het aanbod?’ en ‘hoe geef je inhoudelijk vorm aan wat je selecteert?’ was het wantrouwen al gauw gewekt dat er door die baanwisselaars voor zichzelf in zeer goedgunstige zin al het nodige was geplooid qua berichtgeving over de overheid. En niet alleen in de laatste periode van het eigen journalistieke bestaan.
Zoiets blijft dus ‘hangen’. Tot op de dag van vandaag, zoals u nu merkt.