Striptekenaar wordt verslaggever
In een grijs verleden bestonden er stripfiguren die als razende reporter over de wereld reisden, zoals Kuifje, of die met hun bloknootje achter het nieuws aanhobbelden, zoals de rattige Argus van Marten Toonder: ‘Het geeft niet wat je schrijft, als je maar schrijft’. Maar in de 21ste eeuw is de striptekenaar zelf verslaggever geworden, chroniqueur, ooggetuige-met-potlood, embedded artist.
Afgelopen januari won Guy Delisle op het prestigieuze stripfestival van Angoulême de prijs voor het allerbeste boek van het jaar, getiteld ‘Jeruzalem’. Het is een nauwgezet verslag, in 334 pagina’s, van de tijd die hij doorbracht in Israël, om precies te zijn: in de wijk Beit Hanina, als echtgenoot van een vrouw die werkt voor Artsen Zonder Grenzen. Dankzij haar werk heeft hij wonderlijke plekken bezocht en daar prachtige boeken over getekend, zoals ‘Pyongyang’ en ‘Birma’, die de lezer kennis laten maken met de leefomstandigheden van mensen in ‘moeilijke’ landen.
Delisle is zo’n scherpe observator en ervaren verteller dat hij ondanks zijn minimalistische stijl een zeer realistisch beeld weet te geven van zijn verblijfplaats. Bijvoorbeeld van het doolhof dat Israël heet, waar je kruip-door, sluip-door van de ene controlepost naar de andere trekt, door orthodox-joodse, Palestijnse, Armeense, Samaritaanse of gekoloniseerde wijken, langs De Muur, door de woestijn en heel vaak in de file. Als je het boek uit hebt, en daar ben je heel wat uurtjes mee zoet, voelt het alsof je de leerzaamste vakantie ooit hebt beleefd.
Maar Delisle is niet de enige die een stripverslag maakte van zijn bezoek aan Het Beloofde Land. Begin jaren ’90 brak Joe Sacco door met zijn tweedelige boek ‘Palestine’ waarin hij een schrijnend portret gaf van het leven in de Palestijnse gebieden. In het vorige decennium stuurde Time Magazine hem als reporter naar Hebron en in 2009 volgde ‘Footnotes in Gaza: A Graphic Novel’, waarmee hij opnieuw zijn betrokkenheid met de Palestijnen toonde. Sacco werd er als stripjournalist beroemd mee. En er is meer.
Verleden jaar verscheen een Nederlandse vertaling van ‘How to Understand Israel in 60 Days or Less’, een getekend dagboek van de Amerikaanse stripmaakster Sarah Glidden die met een beurs van de organisatie Taglit-Birthright naar Israël reisde. ‘Jouw avontuur, jouw geboorterecht, ons geschenk’, luidt de slogan van de organisatie die jongeren met een Joodse afkomst kennis wil laten maken met Israël.
Om te worden gehersenspoeld, dacht Glidden, die zichzelf in het boek opvoert als kritische buitenstaander en samen met de lezer een tocht maakt langs de Golan-Hoogte, de Negev, Tel Aviv, Jeruzalem en Masada. Zolang de jongeren bezig zijn met de Taglit-tour, moeten ze bij de groep blijven en zijn eigen uitstapjes verboden. Daarna mogen ze vrij reizen. In Jeruzalem besluit Glidden de Joodse wijk te verlaten en door te lopen naar het islamitische deel, ondanks waarschuwingen om dat vooral niet te doen. ‘Gevaarlijk m’n reet. Het wemelt van de toeristen!’ Maar voorbij de Tempelberg wordt het toch wel een beetje eng. ‘Schelden die Palestijnse jongens ons uit of spelen ze gewoon?’ Glidden heeft opeens heimwee naar een gezellig café in Jeruzalem ‘om over botsende culturen te praten’ in plaats van erin rond te wandelen.
Glidden schreef geen ‘Israël for dummies’ maar een cursus ‘Conflicten Begrijpen voor Gevorderden’. Door haar twijfels te uiten en ons mee te nemen op haar tocht, maakt ze aannemelijk dat je genuanceerd kunt kijken naar het Siamese geworstel van Israël-Palestina en dat het vellen van een eenduidig oordeel verdomd lastig is.
Haar boek is journalistiek, zoals de boeken van Delisle en Sacco dat zijn: geen snelle journalistiek à la Connie Mus die met een microfoon op het dak uitleg gaf over de bommen die je achter hem zag inslaan, geen journalistiek van de ochtendkrant die je koppensnellend en koffieleutend consumeert, maar een meer bezonken soort verslaggeving waarin je meeloopt, meekijkt en meedenkt met de striptekenaaars terwijl ze zich in de loop van weken of zelfs maanden, een mening proberen te vormen over de conflicten om hen heen op basis van de informatie die ze verzamelen: feiten, emoties, gezichten, landschappen. Een journalistiek van voortschrijdend inzicht, al was het maar omdat de tekenaar er veel tijd in moet stoppen om van zijn of haar schetsen en notities een samenhangend boek te maken.
Het genre is inmiddels zo ingeburgerd dat de Avro er in juli 2011 een televisiedocumentaire over uitzond onder de titel ‘Strips gaan de strijd aan’. Naar aanleiding daarvan verscheen op website De Nieuwe Reporter, de volgende tekst: ‘Strips staan in bijna elke krant: FC Knudde, Fokke en Sukke, Sigmund en noem maar op. Dat wil nog niet zeggen dat deze strips journalistiek zijn, hoewel ze het nieuws becommentariëren en de actualiteit op de hak nemen. Van een heel andere orde zijn strips die daadwerkelijk verslag doen van wereldschokkende gebeurtenissen. Dit journalistieke genre lijkt de afgelopen jaren aan een kleine opmars bezig. 9/11, de revolutie in Iran, Auschwitz, de oorlogen in Irak en Afghanistan; over al deze gebeurtenissen zijn inmiddels stripverhalen verschenen.’
Hier dient zich een probleem aan, want allerlei stripboeken die niets met journalistiek te maken hebben, worden opeens toch onder die noemer geplaatst. In de genoemde documentaire wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de klassiekers ‘Persepolis’ van Marjane Satrapi en ‘Barefoot Gen’ van Keji Nakazawa: het eerste gaat over de Islamitische Revolutie van 1979 in Iran en het tweede gaat over de atoombom op Hiroshima in 1945. Beide boeken zijn historische egodocumenten, getekende memoires boordevol details van geschiedkundig belang, maar dat maakt ze nog niet tot journalistieke producten.
‘Maus’ van Art Spiegelman verwierf wereldfaam als grafische roman over de gevolgen van Auschwitz, en De Nieuwe Reporter refereert hieraan als voorbeeld van de journalistieke strip. Maar Spiegelman was bij het realiseren van dit magnum opus met heel andere dingen bezig. Hij wilde onderzoeken wat Vladek, zijn vader, in de oorlog had meegemaakt en wat hij daarover durfde te vertellen. En hij wilde onderzoeken hoe je dat persoonlijke en pijnlijke relaas als stripmaker vorm moet geven. Het resultaat is een literair meesterwerk – en dat is iets anders dan een getekende registratie en interpretatie van gebeurtenissen.
In Nederland zijn er nog niet zo heel veel tekenaars die zich wagen op het pad van de journalistieke strip.
Milan Hulsing publiceerde eind december een getekende reportage van de gebeurtenissen op het Tahrir-plein in Caïro in de special ‘ZZZZZZZ – de laatste graphic novel’ van het Vlaamse literair tijdschrift De Dietsche Warande & Belfort.
En Maaike Hartjes schreef en tekende met haar partner Mark Hendriks het humoristische reisverslag ‘Hong Kong Dagboek’, dat door Oog & Blik als boek is uitgegeven.
Zo zijn er hier en daar wel voorbeelden te vinden, maar erg vruchtbaar is het genre in Nederland niet. Misschien moeten de kranten vaker opdracht geven tot het maken van reportages, zoals de tekenaars van het collectief Lamelos op verzoek van nrc.next een geestig beeldverslag tekenden van hun bezoek aan St. Petersburg in 2008.
Sandra de Haan levert aan de vaderlandse stripjournalistiek een originele bijdrage via haar stripfiguren Brom & Vlieg (strip op pagina 22-23). Sinds enkele jaren maakt ze voor de website van het Internationaal Filmfestival Rotterdam gagstrips die een directe relatie hebben met de programmering van het festival, met in de hoofdrollen twee echte persmuskieten. Nou ja, het zijn vliegen en geen muggen, maar ze gaan wel gekleed als klassieke reporter. Misschien kunnen Brom & Vlieg voor de editie van 2013 cineasten en acteurs interviewen, zodat ze niet alleen grappige ‘cartoonverslaggevers’ zijn, maar ook inhoudelijke.
Een interessante hybride – deels graphic novel, deels journalistieke strip – is het twee jaar terug verschenen ‘Van Bagdad tot Istanbul’, een project van schrijver Arnon Grunberg en tekenaar Hanco Kolk.
Eerst maakte de schrijver zijn reis door het Midden-Oosten, waarbij hij aantekeningen maakte, blogteksten produceerde en stukken schreef voor NRC Handelsblad. De tekenaar was vooraf ingeseind over de route en gaf een meereizende fotograaf opdracht beelden te schieten van allerlei zaken die later – bij het tekenen – van pas konden komen.
Tegen stripjournalist Michael Minneboo zei Kolk: ‘De tekst is eigenlijk heel fragmentarisch en bestaat uit een reeks ontmoetingen bijeengehouden door een route. Ik wist eerst ook niet wat ik ermee moest. Er zat geen dramatische lijn in, dus die heb ik er zelf ingestopt. Ik heb de teksten als uitgangspunt genomen en daar fragmenten uit gebruikt, en daar een ander verhaal onder gelegd. Een rode draad die alles bij elkaar houdt en een mooie spanningsboog heeft.’ Je kunt dit een afgeleide vorm van stripjournalistiek noemen, die in lichte mate is gefictionaliseerd maar toch trouw blijft aan de oorspronkelijke berichtgeving.
Is er geen tekenaar te vinden die zich wil storten op een verstripping van ‘Der Rasende Reporter’, de klassieke reportages van Egon Erwin Kisch uit 1924? Dat zou een Kuifje 2.0. opleveren?
Praat mee