Hommage aan de oorlogsfotograaf
De wereld is sinds 9/11 ingrijpend veranderd. Een expositie in de Haagse Vrije Academie toont hoe een nieuwe generatie fotojournalisten met ouderwetse bravoure naar conflicten afreist en nieuwe beelden aflevert. Oorlogsfotograaf Teun Voeten bracht ze bij elkaar. Villamedia sprak met hem.
Alle ellende begint met een paar leuke mokken. De drinkbekers met patronen van gekleurde blokjes staan pontificaal opgesteld aan het begin van de expositieruimte. De kleurtjes strooien de kijker zand in de ogen; in werkelijkheid zijn het de uitvergrote pixels van een gruwelijke foto. Op de bodem van de mok ligt een gevouwen kaartje, met aan de binnenzijde een foto van een verminkte mens.
De mokken horen bij de foto-installatie Mug Shots van de jonge Nederlandse fotograaf Raoul de Lange. Zijn werk maakt deel uit van een tentoonstelling over hedendaagse, internationale oorlogsfotografie, te zien in Gemak, de tentoonstellingsruimte van de Haagse Vrije Academie. Na het passeren van de vrolijke mokken wordt de bezoeker geconfronteerd met niemand ontziende beelden uit voornamelijk Afghanistan, Irak en de Gaza-strook. De hal vult zich met de rauwe werkelijkheid van oorlogen. Een enkele rustige serie, zoals familieportretjes van Taliban-strijders, geeft lucht.
De Nederlandse antropoloog en oorlogsfotograaf Teun Voeten (1961) stelde als gastcurator de tentoonstelling Generation 9/11 samen. Met de aanslag op de Twin Towers als startpunt ging hij op zoek naar fotojournalistiek werk dat recht doet aan de conflicten van het eerste decennium in de nieuwe eeuw. Hij kwam uit bij fotografen die hun sporen hebben verdiend en desondanks zichzelf en de fotojournalistiek vernieuwden, zoals – de intussen overleden – Tim Hetherington (UK) en de Nederlander Geert van Kesteren. Ook presenteert hij een jonge generatie, onder wie Gaith Abdul-Ahad (Irak), Eman Mohammed (Saudie-Arabië) en de eerder genoemde Raoul de Lange.
Hoewel de klassieke oorlogsfotografie overheerst, zijn op de expositie ook nieuwe journalistieke richtingen te zien: embedded fotografie, conceptueel werk en nieuwe media, soms in combinatie met elkaar. De resultaten tonen een tumultueus beelddecennium.
Het initiatief voor de internationaal georiënteerde tentoonstelling komt deels voort uit irritatie die Voeten voelt bij het zien van Nederlandse exposities over oorlogsfotografie en fotodocumentaires. ‘Ze zijn vaak gemaakt door mensen die ver van de praktijk staan en wereldvreemde dingen doen. Het is van een academisch niveau. In Nederland heerst een dictatuur van vernieuwing, alles moet hip zijn, met nieuwe invalshoeken. Narcistische fotografie,’ zegt hij vanuit zijn standplaats New York.
‘Ik ga vernieuwing niet uit de weg, maar het moet niet dwangmatig worden. Het mag ons niet afleiden van wat belangrijk is. De tendens is dat fotografie zich afwendt van grote issues en steeds meer naar binnen is gericht. Daarom wilde ik een grote tentoonstelling op internationaal niveau maken.’
‘9/11 Is een impuls geweest voor oorlogsfotografie. Een nieuwe generatie is opgestaan. Ze heeft zich gericht op twee grote conflicten, Afghanistan en Irak. Ik wilde de verschillen in benadering laten zien. Naast de zuiver fotojournalistieke manier, onafhankelijk, heb je nu embedded fotografie, de aansluiting bij een leger. Daarnaast zie je de opkomst van lokale fotografen, die heel goed werk doen. Vroeger was fotojournalistiek een beroep dat werd uitgeoefend door een kleine groep van Westerse, goed betaalde en hoog opgeleide mensen, ongeveer honderd man in totaal. Tegenwoordig zijn er honderden fotojournalisten, uit alle landen, ook uit Gaza, Irak en Afghanistan.’
‘Oorlogen worden op meerdere manieren benaderd. Vroeger was fotojournalistiek eenvormig en per definitie geëngageerd, op het drammerige af. Nu heb je veel meer invloeden: video, gewone foto’s, anderen pakken beeldjes van mobieltjes, crossover documentaires. Alles kan: engagement en conceptueel, puur esthetisch. Het zit tussen journalistiek en kunst in. Het maakt fotojournalistiek gevarieerder en interessanter. Een fascinerende ontwikkeling. Op de expositie hangt daarom snoeihard werk naast bijna poëtische beelden.’
‘Ik zag ze in Libië, jongens en meisjes van 27, 28 jaar die daar rondhangen. Jonge Amerikanen en anderen die op de Arabische Lente zijn afgedoken. De grote jongens hebben een opdracht, maar de meesten wachten op een klein klusje, bijvoorbeeld voor Human Rights Watch. Als ze een foto kunnen leveren, dan krijgen ze ook nog maar een kwart van wat wij gewend waren. De budgetten slinken. Ze komen puur uit passie en ambitie. Ik heb er veel respect voor.’
‘Zeker. Ik ging in 1996 naar Afghanistan, een black hole. Je kwam er aan en daar hoorde je pas van anderen waar je moest zijn. Je regelde alles ter plekke. Nu doen ze eerst een internet search. Vlucht, hotel, vertalers, fixers en een lijst van alle fotografen heb je binnen een paar uur bij elkaar. Het maakt jonge fotografen wel iets gemakzuchtiger. Ze plaatsen gewoon een oproep op lightstalkers.org, een site voor fotojournalisten, en vertrekken. Ze pakken de productie slordiger aan.’
‘De tentoonstelling is een hommage aan hen. Ik werk zelf in oorlogsfotografie, ik weet hoe moeilijk het is. Zelf ben ik niet de allergrootste combat fotograaf, ik vind het eng aan het front. Maar er zijn mensen die daar zulke dappere dingen doen, dat je er bescheiden van wordt. Ik ken veel van die jongens en meisjes en heb veel respect voor hen. Wat je ziet is een goede staalkaart van wat fotografen hebben gemaakt, jong en oud, een eerlijke tentoonstelling.’
——-
Praat mee