‘Het wordt tijd dat jij je als ambtenaar gaat gedragen’
Nieuwsgierigheid en de wens om collega’s – en een goede bedrijfskantine – in mijn eenzame freelance bestaan te interneren dreven me ooit over te lopen naar de voorlichting. Ik werd eindredacteur bij het wekelijks huisorgaan van de Staten-Generaal. Tot ik op een schandaal stuitte.
Na twee jaar eenzaam freelancen ging ik – ergens aan het einde van de jaren ’90 – op zoek naar een baantje. Het beviel me prima, dat vrije werken, maar het ging me tegenstaan om dit altijd maar vanuit mijn eigen huis te doen. Ik zocht naar een combinatie waarbij ik ongeveer twintig uur per week collega’s zou hebben en vooral: een bedrijfsrestaurant.
Al op mijn eerste dag bij de stafdienst Communicatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal – waar ik als eindredacteur verantwoordelijk werd voor het wekelijks verschijnende huisorgaan de Kamerbode – werd ik geconfronteerd met de wankele afspraken uit de sollicitatiegesprekken. Het was mijn taak, zo was ik met het hoofd der stafdienst overeengekomen, het blad een meer journalistieke formule te geven. De vormgeving – die de vorige eindredacteur zelf ter hand had genomen – zou worden uitbesteed, waardoor ik zelf ruimte kreeg verhalen te schrijven en uit te zetten.
Maar eenmaal aangetreden kreeg ik te horen dat dit allemaal niet zo makkelijk ging. De vrouwelijke huisvormgever die het blad nu moest gaan opmaken bleek een wat wankelmoedige persoon. Men was er niet zeker van dat zij iedere week de kolommen tijdig gevuld zou krijgen voor de wachtende drukker. Met regelmaat maakte zij gebruik van de oneindige lijst aan verlofregelingen en andere CAO artikelen die ambtenaren nu eenmaal in staat stellen het hoofd te bieden aan persoonlijke ongesteldheden. Voor de zekerheid moest ik daarom een vormgevingscursus volgen, verzekerde het hoofd der stafdienst me – een imposante gestalte met grote grijze baard, die zijn personeel soms overdreven minzaam dan wel bulderend intimiderend bejegende.
Om niet onbereidwillig over te komen, besloot ik de peperdure eendaagse cursus te volgen, me vast voornemend deze vaardigheid slechts bij calamiteiten in te zetten. Maar toen de cursusleider me tijdens de eerste ochtend smalend verzekerde dat het gebruik van het Apple opmaakprogramma wekelijkse routine vergde, voelde ik me stevig in het pak genaaid. Met de bravoure die ik als freelancer had opgedaan, besloot ik na de lunch dat het mooi was geweest. De Tweede Kamer ging maar op zoek naar een andere eindredacteur. Ik legde het de cursusleider uit en reed terug naar Den Haag om mijn ontslag uit te leggen.
De kamer van het hoofd der stafdienst was gesloten. Binnen zaten hij en mijn directe chef. ‘Dat doen we hier niet, weglopen bij een cursus’, bulderde het hoofd der stafdienst toen ik mijn hoofd om de deur stak. De cursusleider had hem gebeld. Ik legde uit dat ik niet alleen bij de cursus wegliep, maar van zijn hele stafdienst. ‘Vervelend misschien, maar beter nog in de proeftijd dan daarna’, zei ik.
‘Hoezo proeftijd? Je bent voor tenminste één jaar aangesteld door de Kamervoorzitter en zij moet je ontslag verlénen. Je werkt hier niet in een gewoon bedrijf’, zei hij met onverholen afkeer. Verbluft keek ik hem aan. Even wist ik niet wat te doen. Maar ook het hoofd der stafdienst leek ineens onzeker. Zijn grijze hoofd hing naar beneden en rustte op zijn handen, de ellebogen op het bureau. Op zijn colbert lag gemorste as van zijn Hajenius-sigaar – hij stond zichzelf toe te roken in zijn kamer.
‘Wat wil je; meer geld?’, vroeg hij ineens ongebruikelijk timide. Ik antwoordde dat het me daar niet om ging, maar wel dat de afspraken die we hadden gemaakt werden nagekomen en ik niet van plan was voor vormgever te spelen. Hij beloofde een freelancer te zullen aannemen. Half uit medelijden en half uit tevredenheid met het succes dat ik had behaald – het gevolg van enkele recente, onverkwikkelijk verlopen contractontbindingen, waardoor het hoofd der stafdienst zich er niet nog één kon permitteren, zo begreep ik later – besloot ik te blijven. Ook het uitstekende aanbod in het bedrijfsrestaurant speelde in mijn achterhoofd mee. Toen ik de deur uitliep had hij zich herpakt. ‘Het wordt tijd dat jij je als ambtenaar gaat gedragen’, bulderde hij me na.
Met frisse moed begon ik de journalistieke formule van het blad aan te pakken dat de suffe en serviele naam ‘Kamerbode’ had meegekregen. Ik wilde de naam veranderen, nieuwe rubrieken introduceren, frissere verhalen brengen. Maar al mijn ideeën werden verworpen, uitgesteld of als ‘niet in lijn met het communicatiebeleid’ bestempeld. Samen met de enige andere redacteur die de stafdienst telde besloten we op eigen gezag een boekenrubriek te introduceren. Het hoofd der stafdienst bezag dit oogluikend. Maar na de tweede aflevering kregen we een telefoontje van de Griffier, jonkheer Willem Hendrik De Beaufort. Minzaam informeerde hij of ik begreep dat een boekenrubriek niet paste in een orgaan als de Kamerbode. Kamerleden hadden bij het Presidium geklaagd; er konden wel eens partijpolitieke opvattingen in de besproken boeken staan. Dat was niet de bedoeling.
Wanhopig informeerde ik bij het hoofd der stafdienst hoe hij de afgesproken vernieuwing voor zich zag. Na lang fronsen concludeerde hij dat er lezersonderzoek nodig was. Voor een klein fortuin werd mediaconsultant Leon de Wolff gevraagd een enquête te houden en een bladformule te maken. Zijn conclusies overhandigde hij tijdens een lunch in Bistrot Chez Norbert op De Plaats in Den Haag. We aten kwartel met zuurkool en dronken Riesling. Er werd gesproken over de naderende lente, de polosport en over de goede oude tijden in de journalistiek. Tijdens de koffie toverde De Wolff nog snel het rapport tevoorschijn en gaf dit aan het hoofd der stafdienst, die er even in bladerde. Een half uur later lag het in een la, waarna ik het nooit meer heb gezien.
Mijn journalistiek aspiraties moest ik als freelancer gaan waarmaken, besloot ik. In de Kamer zou ik me beperken tot het hoogstnodige en proberen te genieten van de lunches en het feit dat je in deze bijzondere omgeving kopij per spoedbode kon laten ophalen wanneer een scribent als Hans Hillen (toen nog Kamerlid) een stukkie beloofde maar niet op tijd leverde. Of dat als je in een interview optekende dat vertrekkend Kamerbewaarder Piet van der Tas bij lange avonddebatten bewindslieden wel eens whisky had geschonken in koffiekopjes, dit daags na verschijning van de Kamerbode in de landelijke kranten stond.
Maar helaas stuitte ik op een schandaal.
Onder leiding van de directeur Constitutioneel Proces, Miriam Robbers, werkte de Tweede Kamer al lange tijd aan de digitalisering en ontsluiting van de Handelingen. Onder de codenaam ‘Topaas’ had PinkRoccade deze prestigieuze opdracht gegund gekregen maar nog steeds niks geleverd. Nadat de vijfde opleverdatum opnieuw was uitgesteld, raakte het Presidium in paniek. Er werd een afdeling opgericht, externe consultants kregen de regie, maar de conclusie was onthutsend: PinkRoccade had niets deugdelijks opgeleverd ondanks het feit dat er tientallen miljoenen guldens naar het bedrijf waren overgemaakt.
De Griffier, de directeur Constitutioneel Proces en een delegatie van het Presidium brachten een bliksembezoek aan het parlement van Zwitserland, waar een systeem zou bestaan dat de Tweede Kamer makkelijk kon adopteren zonder gezichtsverlies te lijden. De parlementaire pers rook immers onraad, ‘Topaas’ diende nu snel concreet te worden.
Omwille van diezelfde pers besloot de Kamer bij voorbaat haar verlies te nemen en geen gerechtelijke procedures aan te spannen tegen PinkRoccade. Het ontvangen geld is, voor zover ik weet, nooit terugbetaald. Intussen bleek het Zwitserse systeem geen soelaas te bieden.
De informatie over het schandaal kreeg ik via verschillende kanalen, compleet met schriftelijke bewijsstukken. Als freelance journalist jeukten mijn vingers. Maar ik had ook een eed afgelegd ten overstaan van de Griffier. Die gebood vertrouwelijke informatie niet op straat te gooien. Laf besloot ik een collega-journalist te tippen. Deze wat oudere AD-verslaggever zag er weinig brood in. ‘Weet je’, vertrouwde hij me toe, ‘over een paar jaar ga ik met pensioen. Sommige mensen in dit gebouw ken ik al tientallen jaren; ik wil ze niet schofferen’. Ook zei hij te hechten aan zijn parkeerplaats onder het Plein, die hij via de stafdienst Communicatie kreeg toegewezen.
Ik was nu definitief klaar met de Tweede Kamer. Het werd tijd werk te zoeken waarbij ik mijn hoofd niet hoefde af te wenden van dit soort schandalen. Al snel vond ik een andere baan. En de Kamerbode? Mijn opvolgster zit er al jaren. Ze heeft er een mooie full colour glossy van gemaakt.
——-
Praat mee