Maurice de Hond stelt in deze zaak dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door a) een doorzoeking van zijn woning en b) het doen van uitingen in de media over de doorzoeking van zijn woning.
Ter onderbouwing heeft De Hond in de eerste plaats betoogd dat de huiszoeking in strijd met de wet was. De rechtbank overweegt dat er voldoende basis was voor een redelijk vermoeden van schuld van De Hond aan (uitlokken van/medeplegen van/medeplichtigheid aan) overtreding van artikel 138a WvSr (computervredebreuk). De doorzoeking en inbeslagneming waren mede op deze verdenking gebaseerd, hetgeen de wet ook toestaat (artikel 97 jo. 67, eerste lid sub b WvSv). Reeds daarom is van strijd met de wet zoals door De Hond is betoogd geen sprake. Dat, achteraf, kan worden vastgesteld dat tijdens en na de doorzoeking geen (nadere) belastende informatie is gevonden en dat de strafzaak tegen De Hond uiteindelijk is geseponeerd op grond van de informatie die ook al bekend was vóór de doorzoeking, doet, anders dan De Hond kennelijk meent, niet af aan het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld ten tijde van de doorzoeking. Het betreft hier immers een toetsing ex tunc, dat wil zeggen op basis van de toen voorhanden zijnde informatie.
De Hond heeft voorts aangevoerd dat de Staat er voor had kunnen en moeten kiezen om het onderzoek naar documenten in zijn computers direct in de woning te laten plaatsvinden zodat geen digitale kopie van álle documenten, waaronder zijn privé-documenten, gemaakt had hoeven worden. Aldus zou de Staat in strijd hebben gehandeld met fundamentele vereisten, in het bijzonder de eis van proportionaliteit. De rechtbank overweegt dat zonder meer begrijpelijk is dat het feit dat politie en Openbaar Ministerie kennis hebben kunnen nemen van allerlei privé-informatie van De Hond en dat deze informatie vervolgens ruim negen maanden in hun bezit is gebleven, bij De Hond een gevoel van onbehagen teweeg heeft gebracht. Dit maakt de wijze van aanpak van de Staat echter nog niet onrechtmatig. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de door eiser gewraakte werkwijze niet onrechtmatig is. Van belang is onder meer dat de digitale kopieën en back-ups na de sluiting van het onderzoek tegen De Hond zijn vernietigd. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van strijd met de wet of veronachtzaming van fundamentele vereisten.
Vervolgens behandelt de rechtbank de vraag of juist is de stelling van De Hond dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de media in te lichten over het plaatsvinden van de doorzoeking. Dat het Openbaar Ministerie in de media een korte verklaring over de reden van de doorzoeking heeft gegeven, acht de rechtbank gelet op de aandacht die deze doorzoeking in de media al had gekregen, gerechtvaardigd. De inhoud van deze verklaring is gelet op hetgeen toen reeds uit onderzoek naar voren was gekomen, verder voldoende genuanceerd en terughoudend. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat in het kader van het optreden in de media. De vorderingen van De Hond worden afgewezen.
Instantie: Rb. Den Haag
Partijen: Maurice de Hond t. Staat der Nederlanden
Bron: LJN BJ0906