Het Kamerlid Van Raak (SP) heeft schriftelijke vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Wet openbaarheid van bestuur en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Hij heeft onder meer gevraagd of de minister de opvatting deelt dat na bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem een onwenselijke lacune in de wetgeving ontstaat, omdat de Wet openbaarheid van Bestuur (Wob) niet langer lijkt toe te zien op alle documenten die beleid aangaan.
De minister heeft geantwoord dat de Wob een ieder de toegang biedt tot in documenten neergelegde informatie over een bestuurlijke aangelegenheid, voor zover deze bij een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf berust (art. 3 Wob). Een en ander onder de beperkingen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn aangegeven. De minister heeft aangegeven te betwijfelen of op basis van die documenten een reconstructie van (de totstandkoming van) beleid mogelijk is. Hij heeft opgemerkt dat dit geen expliciete doelstelling van de wet is, hetgeen reeds volgt uit art. 11 Wob, waarin persoonlijke beleidsopvattingen van de openbaarheid zijn uitgezonderd. Het volgen van beleid, het toetsen van beleid en het gebruiken van overheidsinformatie bij inspraak en andere vormen van beleidsbeïnvloeding is begrepen in ‘een goede en democratische bestuursvoering’. In dat licht speelt bij de beoordeling van een verzoek het motief of het belang van een verzoeker geen rol. Van een lacune zou sprake zijn, indien bij de VNG documenten zouden berusten, die niet berusten bij bestuursorganen, maar die voor de burger onmisbaar zijn bij het effectief uitoefenen van zijn rechten. Hiervan is de minister niet gebleken.